Overkreditering – wat is de sanctie?

Tijdens kerst natuurlijk oppassen voor overmatig eten… maar misschien ook nog even stilstaan bij overmatige kredietverlening….?

Het probleem van overkreditering – het bedrijfsmatig verstrekken van krediet aan klanten in de wetenschap (subjectief of objectief) dat de klant niet in staat is om dat krediet of de maandelijkse rente en aflossingen terug te betalen – levert een moeilijke civielrechtelijke puzzel op.

Wat is namelijk de sanctie op overkreditering? Uiteraard zit er een uitgebreide bestuursrechtelijke kant aan overkreditering door kredietverstrekkers (bijv. sanctionering door de AFM), maar hoe het civielrechtelijk in elkaar zit is nog niet zo  eenvoudig te zeggen.

Overkreditering kan men zien als het gevolg van gebrek aan zorg voor de klant bij de totstandkoming van de geldlening. Het is dus een precontractueel tekortschieten en daarom is het denkbaar dat een delictuele schadevergoedingsvordering (art. 6:162 BW) passend is. Maar wat is de schade die dat tekortschieten heeft veroorzaakt? Zou de geldschieter wél voldoende zorg hebben betracht, dan zou geen geld of minder geld zijn uitgeleend. Dit betekent strikt juridisch dat de klant moet worden teruggebracht in de toestand waarin hij zou hebben verkeerd zonder het tekortschieten. En dat kan ook tot de conclusie leiden dat nooit één cent uitgeleend zou zijn. Hoe is het dan mogelijk om terug te brengen in de oude toestand zonder de klant te verplichten de gehele leensom terug te betalen? Misschien moet de ontleedwijze die de Hoge Raad hanteerde in de aandelenlease-arresten weer worden toegepast? Dat zou betekenen dat onderscheid gemaakt kan/moet worden tussen rentebetalingen, aflossingen en restschuld. In de weinige rechtspraak die er is over dit onderwerp, ziet men soms de oplossing dat de rente over het overgekrediteerde bedrag als schadevergoeding wordt toegewezen (bijv. ECLI:NL:GHARL:2013:6826).

Nog ingewikkelder wordt het als het precontractueel tekortschieten tot vernietiging van de geldleningsovereenkomst aanleiding zou geven. Als de dienstverlener de consument op het verkeerde been heeft gezet door essentiële informatie niet of niet voldoende duidelijk te communiceren, of door verkeerde dan wel misleidende informatie te geven, is vernietiging wegens dwaling denkbaar (art. 6:228 BW; vgl. ook het nieuwe art. 6:193j lid 3 BW). Als de klant vernietigt, legt hij mogelijk wel zijn hoofd in een strop. Na vernietiging krijgt hij weliswaar recht op terugbetaling van aflossing en rentebetaling, maar hij moet zelf ook terstond de hoofdsom terugbetalen.

Misschien is er nog een derde weg. Soms wordt voor de oplossing gekozen dat de klant ‘recht op kwijtschelding’ van het teveel geleende heeft (zie bijv. Geschillencommissie Financiële Dienstverlening 29 december 2010, nr. 216). Ik schreef daar eerder over in de bundel ‘Vastgoedfinanciering in woelige tijden‘. Of die derde oplossing dogmatisch wel goed in te passen valt, is overigens nog maar de vraag…

Leave a Comment!