Monthly Archives: February 2018

Hoe gewone mensen denken over aansprakelijkheidsrecht

Het artikel “Burgers over burgerlijk recht” is te lezen in het juridische tijdschrift Ars Aequi (AAe 2018 nr. 2). Hier een klein voorproefje.

In het burgerlijk recht, meer bepaald het vermogensrecht, draait het vaak om het toedelen en verdelen van verantwoordelijkheden en risico’s. Het geldende vermogensrecht neemt daarbij als uitgangspunt de autonomie van het individu, de wilsbekwaamheid en daarmee economische rationaliteit van deze autonome beslisser en de bestemmings- en contracteervrijheid. Als een partij welbewust een bepaald risico omarmt, is niemand anders dan hijzelf daar verantwoordelijk voor, tenzij wordt geoordeeld dat er iemand anders was die zijn ‘broeders hoeder’ had moeten zijn. De vraag is uiteraard waar het omslagpunt is gelegen tussen eigen verantwoordelijkheid en de plicht om een ander te behoeden voor risicovolle misstappen. Vaak komt het neer op vragen van toedeling en verdeling: moet iemand die onvoorzichtig is geweest de schade zelf dragen? Is er wellicht goede grond om deze schade aan iemand anders toe te delen? Of is er grond om de schade te verdelen?

Bij de vaststelling waar het omslagpunt ligt, wordt naar geldend recht naar tal van omstandigheden gekeken. Denk aan: de bron van het risico, de maatschappelijke hoedanigheid die bijzondere zorgplichten kan doen ontstaan, en natuurlijk in het algemeen de Kelderluik-criteria. Het is vaak de rechter die belangrijke stappen zet bij het ontwikkelen van regels van toedeling en verdeling.

In een onderzoek dat ik samen uitvoerde met collega’s Helen Pluut en Jean-Pierre van der Rest, stond de vraag centraal of rechterlijke oordelen hierover aansluiten bij wat ‘gewone’ burgers zouden beslissen bij dit soort vragen van toedeling en verdeling. Hoe zouden ‘gewone’ burgers beslissen als zij de rol van rechter aannemen? Om die vraag te verkennen, lieten wij een experimenteel opinieonderzoek uitvoeren onder ruim duizend gewone burgers naar hun oordelen over de toedeling en verdeling van verantwoordelijkheden en risico’s in een vermogensrechtelijke context. Het onderzoek wordt binnenkort gepubliceerd in een lijvig artikel in het juridische tijdschrift Ars Aequi (AAe 2018 nr. 2). Hier lichten we een tipje van de sluier op.

AAe februari 2018

Een voorbeeld: de gokverslaafde en het casino

De respondenten, die geen bijzondere kennis van het recht hadden, kregen de opdracht om zich in te leven in de rol van de ‘onafhankelijke en objectieve rechter’.  Zo legden we ze de casus voor van een gokverslaafde die met een smoesje het casino in weet te komen:

Anton heeft een gokverslaving. Daarom heeft hij een contract gesloten met het casino in zijn stad waarin staat dat het casino er voor zorgen zal dat Anton niet binnenkomt. Het casino heeft alle medewerkers instructie gegeven om Anton niet binnen te laten en niet te bedienen. Op een dag komt Anton langs met een mooi verhaal – hij zou weer genezen zijn, alles onder controle hebben et cetera. De deurwacht van het casino trapt erin. Anton wordt binnengelaten en vergokt vele duizenden euro’s.

Het casino geeft toe dat ze Anton niet hadden moeten binnenlaten.

U bent rechter die moet oordelen over de vraag of het casino aansprakelijk is voor de schade van Anton. U mag elk getal tussen 0 en 100 kiezen van de schade die Anton kan verhalen op het casino. Bij 100 (procent) krijgt Anton alles vergoed, bij 0 (procent) niets.

We vroegen onze respondenten om met een schuiflat aan te geven hoeveel procent van de schade zij aan de gokverslaafde zouden toewijzen.

Een moeilijk geval, dat vindt ook de rechtspraak. De verslaafde weet in strijd met afspraken, met list en bedrog binnen te komen, vergokt zijn geld en spreekt het casino daarop aan. Dat levert in juridische zin een bijzonder spanningsveld op tussen een gemaakte belofte om de klant te behoeden voor financiële zelfdestructie en een door verslaving gedreven klant die de wanprestatie van zijn wederpartij uitlokt. Wat deze casus tot een dilemma maakt, is dat de klant min of meer opzettelijk handelt terwijl het de vraag is of de (vrijwillig aangenomen) ‘hoedplicht’ van het casino ook dergelijke gedragingen moet zien te voorkomen.

Hoe de rechter zou oordelen in deze gevallen is niet zonneklaar. De rechtspraak wijst verschillende kanten op. Soms wordt geoordeeld dat de gokverslaafde zelf op de blaren moet zitten en soms wordt geoordeeld dat het casino (deels) verweten kan worden niet beter te hebben opgelet. Die verdeeldheid lijkt onze respondenten ook parten te spelen. Een goed deel van de respondenten (34.8%) wil vrijwel niets toewijzen, een ander aanzienlijk deel (23.3%) vrijwel alles. Vermoedelijk speelt daarbij een rol dat het casino zich contractueel tot zorg verplicht had en had toegegeven dat het Anton niet had moeten binnenlaten.

gokverslaafde

Een paar lijnen

Burgerlijke rechters moeten beslissingen nemen, ook al weten ze niet altijd goed of zij daarbij aansluiten op wat ‘gewone’ burgers denken, doen en beslissen. Die aansluiting wordt vaak verondersteld, maar niet getoetst. Ons onderzoek voorziet in een verkennende stap in de richting van die toetsing. Het levert daarmee kennis op over ‘de in Nederland levende rechtsovertuigingen’ en kan ons misschien ook iets over de vermeende kloof tussen rechter en burger zeggen.

Uit onze verkenning kunnen we een aantal lijnen trekken.

Een eerste lijn betreft de uitgesproken opvattingen die we bij sommige casus tegenkwamen. In een aantal casus kiezen onze respondenten naar het lijkt een eenvoudige opvatting over eigen verantwoordelijkheid, in lijn met ‘schuld en boete’- of met een ‘eigen schuld, dikke bult’-denken. We zien dat de intuïtieve opvattingen van onze respondenten in een aantal gevallen goed overeenkomen met hoe rechters de zaak zouden aanpakken, maar in een flink aantal gevallen toch ook weer niet. Dat zijn vaak gevallen waarin de rechter mogelijkerwijs aspecten meeweegt waar de burger misschien minder op let, zoals verzekerbaarheid en spreiding van de gevolgen van aansprakelijkheid.

Een tweede lijn is die van de verdelende rechtvaardigheid. Opvattingen over wat wel en niet in overeenstemming is met die verdelende rechtvaardigheid, komen in een klein aantal gevallen naar voren, soms in combinatie met kennelijke empathie voor bepaalde groepen personen. Kinderen als slachtoffer krijgen bijvoorbeeld een empathische behandeling van de burger, zo lijkt het. Dat is in overeenstemming met de rechtspraak.

Een laatste lijn is dat het geven van informatie aan de oordelende respondenten over de gevolgen van de keuzes die voorliggen soms wel effect heeft en soms niet. Dit lijkt ons een gebied waar nader onderzoek zinvol kan zijn; wat kenmerkt gevallen waarin extra informatie wel of niet relevantie heeft voor rechterlijke oordeelsvorming door de burger?  Wie daar samen met ons nader onderzoek naar wil doen, melde zich!