Monthly Archives: November 2014

Ain’t no such thing as a free phone

Oh-Yes-its-FREE---iStockOnlangs besliste de Hoge Raad dat een telefoonabonnement met een ‘gratis’ telefoon in een overeenkomst met een consument een overeenkomst van consumentenkrediet (in de zin van de Wck en Titel 7.2A BW) is en ook valt onder de regels van koop op afbetaling (artikel 7A:1576 BW). In deze bijdrage, die gebaseerd is op mijn annotatie van het arrest, ga ik wat uitgebreider op de zaak in.

De Hoge Raad onderzoekt in dit verband de bewoordingen en strekking van de betreffende ‘strekkingsbepalingen’ van artikel 7A:1576 lid 3 BW, artikel 1 Wck en artikel 7:73 lid 2 BW en overweegt dan dat de regels inzake koop op afbetaling en consumentenkrediet de bescherming van consumenten ten doel hebben en dat daarom bij het vaststellen van de strekking van gesloten overeenkomsten bijzonder gewicht toekomt aan het perspectief en het belang van de consument. De vormgeving, benaming en formulering van de overeenkomsten zijn niet beslissend, omdat die juist zijn vastgesteld door de aanbieder en niet door de beschermeling.

Vervolgens geeft de Hoge Raad vier overwegingen die tot de conclusie leiden dat de overeenkomst wat betreft de verkrijging van de mobiele telefoon in beginsel moet worden aangemerkt als koop op afbetaling en consumentenkrediet:

  1.  De eerste overweging is dat voor de consument een nieuwe mobiele telefoon in het algemeen zowel in absolute zin als in verhouding tot de periodieke abonnementskosten een aanzienlijke waarde vertegenwoordigt.
  2. Daarom, en dat is de tweede overweging, moet worden aangenomen dat de beweegredenen van de consument om over te gaan tot het sluiten van het abonnement, mede gelegen is in de wens om de eigendom van het toestel te verkrijgen.
  3. In de derde plaats zal, althans mag, de consument niet verwachten dat hij het toestel geheel kosteloos verkrijgt, gezien de waarde daarvan. Hij zal er rekening mee houden, althans moet er rekening mee houden, dat in de periodieke abonnementsgelden ook een vergoeding voor de verkrijging van het toestel is verwerkt.
  4. De aanbieder zal de gemaakte inkoopkosten geheel of gedeeltelijk willen terugverdienen uit de abonnementsgelden.

Deze vier overwegingen brengen met zich, aldus de Hoge Raad, dat het in overeenstemming is met de financiële en bedrijfseconomische werkelijkheid, de verwachtingen die partijen mogen hebben en de consumentenrechtelijke strekking van de hier relevante wetsbepalingen om als uitgangspunt te nemen dat de periodieke abonnementsgelden niet alleen een vergoeding zijn voor de telecommunicatiediensten maar ook strekken tot afbetaling van de koopprijs voor het toestel.

De Hoge Raad komt zodoende tot de conclusie dat een telefoonabonnement inclusief toestel wat betreft de verkrijging van het toestel in beginsel als koop en verkoop op afbetaling als bedoeld in artikel 7A:1576 BW aangemerkt moet worden. De strekking van de overeenkomst – onder welke vorm of benaming dan ook aangegaan, en door de juridische constructie heenkijkend – is namelijk dat het toestel afbetaald wordt in twee of meer termijnen na aflevering. Zodoende strekt de overeenkomst er mede toe om betalingsuitstel te geven en kunnen de periodieke betalingen mede aangemerkt worden als deelbetaling ter zake van de koopsom voor het toestel.

Dezelfde conclusie geldt voor de regels van consumentenkrediettransactie en overeenkomst van consumentenkrediet: zowel de tekst als de totstandkomingsgeschiedenis van de strekkingsbepalingen artikel 1 Wck en artikel 7:73 lid 2 BW wijzen er op dat een objectieve en feitelijke beschrijving van wat het contract doet voorrang heeft boven een ‘formeel-juridische benadering’ die de economische werkelijkheid maskeert en die het dwingendrechtelijke karakter van de beschermingsregels omzeilt.

Daarmee zijn de regels inzake koop op afbetaling en consumentenkrediet van toepassing. Er zijn echter twee uitzonderingen, aldus de Hoge Raad, namelijk indien de aanbieder aannemelijk kan maken dat de abonnementsgelden niet mede strekken tot vergoeding van de eigendomsverkrijging van het toestel of indien de aanbieder, bij overeenkomsten vanaf 25 mei 2011 (i.w.tr. Titel 7.2A), aannemelijk kan maken dat sprake is van zogeheten ‘zacht krediet’.

De uitspraak laat zien dat de juridische kwalificatie van een telefoonabonnement met ‘gratis’ toestel niet eenvoudig is, maar wel verstrekkende gevolgen kan hebben. Zo is artikel 1:88 BW van toepassing is op de koop op afbetaling. Bovendien moet een kredietovereenkomst op papier of andere duurzame drager gesteld worden, moet de overeenkomst de contante prijs van het telefoontoestel vermelden, moet de aanbieder allerlei (precontractuele) informatie verschaffen aan de consument en kan de kredietnemer binnen veertien kalenderdagen na (veelal) de contractsluiting het contract zonder opgaaf van redenen ontbinden. Er zitten dus de nodige addertjes onder het gras bij een ‘gratis’ telefoon. Over deze en andere aspecten schrijf ik deze maand in Ars Aequi.