Category Archives: Krediet

Nieuw verschenen: studieboek Goederen- en zekerhedenrecht (in het groen)

Onlangs is de tweede druk van het studieboek ‘Goederen- en zekerhedenrecht’ verschenen. Deze tweede druk is op een aantal punten bijgewerkt en aangepast ten opzichte van de eerste druk. Zo werden de eerste lezerservaringen verwerkt, werden typo’s verwijderd en ingewikkelde zinnen vergemakkelijkt. Een aantal tekstdelen werd herschreven en er werd een trefwoordenregister en rechtspraakregister toegevoegd. En ook niet onbelangrijk: de slappe kaft werd een groene hard cover in linnen – leuk om te gebruiken en mooi om in de kast te hebben staan. Ik ben ronduit trots op het resultaat! Dus: vergeet rood en ga voor groen. Genoeg redenen voor een korte uitleg over de achtergronden van het boek.

Totstandkoming

Het boek is ontstaan uit onderwijservaring. Veel mensen denken dat ik vooral verbintenissenrecht heb gedoceerd, maar dat is toch niet helemaal waar. Ik heb in de jaren negentig bij Reinout Vriesendorp in Tilburg het vak handelsrecht gedoceerd. In die samenwerking liggen mijn ‘roots’ wat betreft onderwijs in goederen- en insolventierecht. Wat ik daar leerde was bijvoorbeeld de goederenrechtelijke aspecten van handelsverkeer te combineren met betalingsinstrumenten, pandrecht met borgtocht, eigendomsvoorbehoud met bodemrecht, en zo verder. Dat was aansprekend onderwijs – niet blijven hangen in casus over bezit van gestolen fietsen, maar de grotere economische vraagstukken van productie en goederenstroom in juridische termen vertaald zien worden. En wat ook heel goed was aan dat onderwijs, was de combinatie van goederenrecht én insolventierecht; ik hield er een blijvend inzicht aan over: het goederenrecht bestuderen zonder aandacht voor insolventievraagstukken is half werk. Met wat ik daar heb geleerd, heb ik na mijn benoeming in Rotterdam (2005) het bachelorvak goederen- en insolventierecht ook langs die lijnen gestructureerd. En toen ik in Leiden aan de slag ging met herziening van het bachelorvak goederenrecht (2014), heb ik dat vak ook helemaal in die richting omgebogen.

Bij die iets andere combinatie van leerstukken heb ik wel ervaren dat het studiemateriaal dat zo ongeveer elke faculteit in ons land gebruikte – er waren maar weinig smaken qua studieboek goederenrecht – niet goed aansloot bij het onderwijs dat mij voor ogen stond. Ik had materiaal nodig over hoofdelijkheid en borgtocht als persoonlijke zekerheden, diepgaandere en beter gestructureerde behandeling van materieel beslagrecht, materieel faillissementsrecht. Ik wilde beter uitgelegd zien wat trust en trustachtige constructies zijn, een betere inbedding van de gemeenschap in vennootschapsrecht en erfrecht. En ik wilde dat een studieboek ook problematiseert: wat weten we nog niet, waar zit de spanning, waar moet het recht knopen doorhakken? Een studieboek moet niet alleen uitleggen hoe het zit, maar liefst ook inzicht geven in waarom het zo zit. Het moet uitdagen, niet alleen maar voorkauwen. Daarom zit er een hoofdstuk in het boek waarin ook wat wordt gezegd over ‘denkers’ over eigendom en de politieke lading van eigendom. En het moet volgens mij ook laten zien dat goederenrecht één geheel vormt met het verbintenissenrecht (en andersom); daarom kun je er soms niet omheen om óók verbintenissenrecht te behandelen in een boek over goederenrecht, en andersom. Om die reden besteed ik een heel deel in het boek aan interactie tussen verbintenissenrecht en goederenrecht, aan uitleg in het goederenrecht en aan ‘tussenfiguren’ zoals kwalitatieve verplichtingen en verkrijging door tussenkomst van tussenpersonen.

Ik ben dus op enig moment maar begonnen met het schrijven van eigen teksten voor het onderwijs. Stap voor stap kwam ik dichter bij een eigen boek. Eerst maakte ik een klein boekje  ‘Verhaal, uitwinning en rangorde – hoofdlijnen materieel beslag- en faillissementsrecht’ (drie drukken, 3e druk 2020), dat als voorloper van dit boek kan worden gezien. De delen uit dat boekje zijn nu onderdeel gemaakt van dit grotere geheel.

Accenten

Het boek kent een aantal accenten, zoals dat gaat. Ik besteed bijvoorbeeld meer aandacht aan onstoffelijke objecten dan aan stoffelijke objecten; verpanding van banksaldi krijgt dus meer aandacht dan hypotheek op onroerende zaken. En hoewel ik mijn best heb gedaan om geen ‘stokpaardjes’ te berijden, kan ik niet ontkennen dat die er wel zijn. Om een voorbeeld te geven: vaak vind ik dat met een historische verklaring veel dingen op hun plek vallen. Stil pandrecht leg ik altijd uit door te beginnen bij het BW van 1838 en de veranderende kredietmarkten tegen het eind van de 19e eeuw. Een ander voorbeeld: het waardepapierenrecht – voor de praktijk natuurlijk veel minder belangrijk dan jaren geleden – geeft zo’n goed inzicht in de rechtsvragen die je in kaart moet brengen bij overdraagbare rechten van waarde dat ik die papieren graag meeneem als fase in het voortschrijden van de ontstoffelijking van vermogenswaarde. Het geeft je ook een inzicht in de functie van openbare registers en de relevantie van ‘ledgers’ bij blockchain.

Een van de andere accenten is de opbouw: het boek begint eenvoudig en eindigt moeilijk. Daarom heb ik Deel VI van het boek “Goederenrecht voor gevorderden” genoemd. Daar komen de moeilijk plaatsbare figuren zoals fiducia, trust, afgescheiden vermogen aan de orde. En er is een heel hoofdstuk ‘Behoeften, uitdagingen en perspectieven’ waar ik bijvoorbeeld kort de literatuur in kaart breng over de rechtvaardiging van voorrang en waar ik bekijk of er voldoende macht en tegenmacht is waar het gaat om de verhoudingen tussen kredietgevers en -nemers. Heel onaardig gezegd wordt het goederenrecht wel gezien als een spel, waarbij verschillende spelers hijgend achter een goed aanrennen en aan het eind de bank altijd wint (vrij naar Gary Lineker).  Niet helemaal eerlijk natuurlijk om er zo over te denken, maar we hebben onze studenten inmiddels wel wat uit te leggen over machtsverhoudingen in het goederen- en zekerhedenrecht. Achter de techniek schuilen namelijk tal van maatschappelijke vragen en rechtspolitieke keuzes. Uiteindelijk moet je niet alleen weten wat een pandrecht is en dat de mogelijkheid van generieke verpanding een sterke positie geeft aan institutionele geldschieters maar moet je misschien ook de vraag stellen: wat is de rechtvaardiging voor die sterke positie? Heeft die ook schaduwkanten? En met de invoering van de Whoa moet je ook oog hebben voor de veranderende omgeving waarin dit soort zekerheidsrechten functioneren. Is die Whoa een game-changer? Het zijn vragen waar we nog geen antwoord op hebben, en juist daarom horen ze in een studieboek thuis.

Reflectie

Op verschillende plekken in het boek staan korte reflecties en associaties. Ik heb dat afgekeken van met name Engelse studieboeken waar kaders met ‘Pause for Thought’-achtige teksten in voorkomen; die moeten de lezer even weghalen van de juridische details en structuren en de kennis van het positieve recht om na te denken over de ‘waarheen waarvoor’ vragen. Ook heb ik associaties met bijvoorbeeld oud en vreemd recht in het boek verwerkt, om te laten zien dat bij een juridisch probleem vaak meerdere oplossingen denkbaar zijn en om de pad-afhankelijkheid van het recht te benadrukken. Er is nog een andere reden waarom ik dit heb gedaan. Ik heb me wel eens verdiept in de didactiek van studieboeken en wat ik daar vooral van heb opgestoken is dat elke lezer een eigen manier van lezen en studeren heeft; de een vindt afwisseling belangrijk, de ander wil steeds concrete voorbeelden om te begrijpen hoe iets werkt, een derde leert vooral vanuit abstracties het beste. Je kunt dus niet zeggen dat er één manier is die voor iedereen het beste werkt. Daarom kun je informatie dus op verschillende manieren aanbieden: in tekst, in schema’s, in abstracties en in concrete voorbeelden. Tegelijk moet je voorkomen dat het boek een soort lappendeken wordt zonder structuur of met een ‘overload’ aan informatie. Een goed studieboek doceert en doseert, en dat is echt niet makkelijk heb ik ervaren.

Licht en luchtig

Het boek is natuurlijk geen bedlectuur. Soms moet je met de wettekst ernaast lezen en stap voor stap de redenering (meermalen) door-exerceren om te begrijpen wat er gebeurt. Maar ik heb mijn best gedaan om de tekst ook licht en luchtig te houden, soms met een tongue-in-cheek grapje. Zo komt en passant heer V. (“hij-die-niet-genoemd-mag-worden”) langs en betwist ik de goederenrechtelijke juistheid van een lied van Frank Sinatra, maar weet ik ook een woord met een scrabblewoordwaarde van 53 te produceren en introduceer ik de ‘glazenboltest’.

Al met al hoop ik van harte dat het boek nuttig en leuk is voor een breed publiek van studerende én afgestudeerde juristen!