Hoe ziet de wereld er uit zonder ‘civiel effect’?

Hoe ziet de wereld er uit zonder civiel effect?  

Het blijft tobben met de reputatie van de Nederlandse universitaire rechtenopleidingen. In 2010 opende toenmalig deken Bekkers de aanval: rechtenopleidingen zijn flinterdun, te eenvoudig, te nationaal en ze hebben nauwelijks enige relatie met wat er in de maatschappij gebeurt. Daarna was er prof. Ahsmann (NJB 2011/28, p. 66-70) die de rechtenfaculteiten van wanprestatie betichtte: faculteiten maken hun eigen eindkwalificaties niet waar, want  de aangeboden opleidingen worden gekenmerkt door onvoldoende verband, doelgerichtheid en zicht op gehanteerde kwaliteitsnormen. Het gevolg is dat rechtenfaculteiten studenten afleveren die niet aan de wettelijk geformuleerde minimumeisen voldoen.

Die wettelijke eisen worden ook wel de ‘civiel effect’ eisen genoemd. Alleen als men een meesterstitel heeft verworven op basis van een bepaald universitair vakkenpakket, heeft men de basiskwalificatie die nodig is om – na verdere vervolgscholing – het tot advocaat of rechter te schoppen. Dat ‘civiel effect’ kan alleen worden bereikt door het behalen van een meesterstitel aan een van de tien Nederlandse rechtenfaculteiten. Die faculteiten hebben dus een monopolie als ‘hofleverancier van togadragers’. En volgens Ahsmann en Bekkers leveren die faculteiten broddelwerk. Niet leuk om te horen wanneer je, zoals ik, al twintig jaar lang behoorlijk rechtenonderwijs dacht te geven.

En recentelijk was er nog een rimpeling in de vijver. In een interessant commentaar van Leo van der Wees in NRC werd gewezen op een uitlating van Martijn Snoep, topadvocaat bij een topkantoor, die had geopperd dat slimme afgestudeerden van welke opleiding dan ook tot de advocatenopleiding toegelaten zouden moeten kunnen worden. Dus, zo vat ik het maar even samen, niet langer een monopolie van rechtenfaculteiten als hofleverancier van togadragers. Ik kan in gedachten sommige rechtendecanen al van kleur zien verschieten bij het idee dat advocatenkantoren ook elders zouden kunnen winkelen (klik hier voor twee voorbeelden). Dat zou namelijk kunnen betekenen dat zij niet langer in een overzichtelijk speelveld zouden opereren met negen concullega’s. Overigens denk ik dat menig advocaat ook van kleur zou verschieten bij de vergelijkbare gedachte dat het procesmonopolie van advocaten geheel opgeheven zou worden – het idee van volledige competitie is nu eenmaal beangstigend als men er niet in opereert.

De geluiden van Ahsmann en Snoep staan niet op zichzelf. Iedereen heeft wel wat te klagen over rechtenfaculteiten. Toch lijken de geopperde oplossingsrichtingen nogal te verschillen. Ahsmann lijkt te suggereren dat een langere opleidingsduur, en dus meer overheidsinvestering, de oplossing kan bieden, en dat we zo weer echte ‘hogepriesters’ van het recht kunnen maken van onze jonge juristen. Snoep lijkt juist te suggereren dat opheffing van het monopolie en dus het vergroten van concurrentie tussen rechtenfaculteiten en andere opleidingen de sleutel tot succes is, althans de sleutel tot oplossing van het probleem van zijn topkantoor. Pleidooien voor meer overheidsgeld voor een opleiding tot hogepriester zijn weinig realistisch. In deze bijdrage kijk ik daarom vooral naar de suggestie van Snoep; die kost de overheid niets.

Vreemd of slecht?

Is het idee dat Snoep oppert vreemd of slecht? Vreemd is het niet. In Engeland is een LLB opleiding helemaal niet nodig om toegelaten te worden tot de advocatuur; een praktijkgerichte schakelopleiding volstaat, ook als men een Baccalaureate in Arts heeft. Zo heb ik van een Engelse collega wel eens begrepen dat het in Engeland niet ongebruikelijk is dat advocatenkantoren werven onder afgestudeerden in social sciences en humanities. Liever een afgestudeerde geschiedkundige met first class honours dan een afgestudeerd jurist met second class honours. In beide gevallen moeten ze toch verder opgeleid worden en moet ze alle kneepjes van het vak worden bijgebracht.

Maar dat zoiets in Engeland werkt, is geen garantie voor succes in de Lage Landen. Het lijkt mij in elk geval onverstandig om dat Engelse concept zonder nadenken te willen transponeren naar ons land. De wettelijke status en bescherming van opleidingen, titels en markten voor juridische dienstverlening verschillen namelijk nogal. Het transponeren van een Engels idee naar Nederland kan alleen werken als dat past in de context. Dit is niet de plek om alle relevante verschillen tussen beide landen te benoemen, dus ik volsta met het noemen van een paar markante verschillen om een indruk te geven: in Engeland moeten rechtenopleidingen concurreren met andere opleidingen, maar tegelijk mogen zij ook selecteren op middelbareschoolcijfers. Daardoor is een situatie van concurrentie en grote reputatieverschillen tussen rechtenfaculteiten ontstaan: een diploma van de rechtenopleiding van Durham wordt anders gewaardeerd dan van Bradford. In ons land zegt de herkomst van het diploma vrij weinig over de capaciteiten van de afgestudeerde, zo durf ik wel te stellen. De schaalverschillen tussen beide landen zijn bovendien aanzienlijk: op een Engelse bevolking van ruim 50 miljoen bestaan er ongeveer 100 rechtenfaculteiten (dat is dus 1 rechtenfaculteit per 500.000 inwoners), en op onze bevolking van krap 17 miljoen zijn dat er welgeteld 10 (en dat is 1 faculteit per 1,7 miljoen inwoners). De staf/student ratio is dus beter daar, en onze schaal hier is groter. Mijn indruk is dus dat wij hier meer doen voor minder geld. Bovendien vermoed ik dat het geen toeval is dat een maatschappij van rangen en standen als de Engelse een zo concurrerend model van rechtenonderwijs kent. Het contrast met onze rechtenopleidingen, die voor een goed deel emancipatoire opleidingen zijn die worden aangeboden door tien oligopolistische staatsinstellingen met weinig onderscheidende kracht, kan eigenlijk niet groter zijn.

Het idee van Snoep is dus niet vreemd, omdat het elders ook gebeurt. Maar dat zegt vrij weinig over de bruikbaarheid in de Nederlandse context. Is het idee van Snoep slecht? Laat ik vooropstellen dat ik het een interessante gedachte vind om rechtenfaculteiten het ‘civiel effect-monopolie’ te ontnemen. Ik weet alleen niet welk probleem dat nu exact oplost en welke effecten daarvan zijn te verwachten. Eerst maar eens een analyse maken van het probleem voordat we aan oplossingen denken.

Ik vermoed dat het probleem is dat topkantoren niet de personen kunnen aantrekken met de vaardigheden die ze zouden willen hebben. Dat verbaast me niet, want – om het onaardig te zeggen – rechtenfaculteiten verdienen hun brood niet met het opleiden tot topadvocaat. Decennialang heeft de overheid ingezet op het opkrikken van het aantal academisch geschoolden en de rechtenopleiding is een van de vehikels waarmee dit beleid gerealiseerd is. Met het afschaffen van het ingangsvereiste van een gymnasiale opleiding in de jaren 60 heeft de rechtenopleiding zich ontwikkeld van een elitaire naar een emancipatoire opleiding. Het doel werd om de massa te verheffen (Hoger Onderwijs voor Velen, noemt Blom dat), veel diploma’s tegen lage kosten te produceren, en voor universiteitsbesturen verschoof het accent allengs meer naar de rechtenfaculteit als een brede en per saldo winstgevende kurk. Rechtenopleidingen zijn de afgelopen veertig jaar dus helemaal niet bezig geweest met het opleiden van de elite voor topkantoren. Ze zijn ook lange tijd helemaal niet bezig geweest met het aantrekken van de beste studenten maar vooral met het aantrekken van de meeste studenten. Bijgevolg belanden veel afgestudeerden helemaal niet in een toga (laat staan bij een topkantoor), maar vervullen tal van maatschappelijk gewaardeerde functies. Functies die mogelijk niets met het rechtendomein te maken hebben. Dus als rechtenfaculteiten zich vanaf morgen alleen zouden richten op het topsegment togadragers (als we al zouden weten waar we dan bij toelating op moeten selecteren), dan betekent dat aanzienlijk minder studenten, minder staf en uiteindelijk minder faculteiten.

Aan de maatschappelijke winst van een breed toegankelijke meesterstitel kleven natuurlijk ook keerzijden. Een emancipatoire opleiding mag niet selecteren en trekt vanwege de breedte ook studenten aan die men niet moet willen aantrekken, zoals minder gemotiveerde of niet-talige studenten. En laten we wel wezen: van de rechtenstudenten die van het VWO komen (ong. 80%) is het gemiddelde middelbareschool-cijfer niet hoog (zie: OCW Studentenmonitor). Rechtenopleidingen hebben lange tijd geen effectieve strategie gehad wat betreft deze nadelen. Dat is geen onwil of onkunde, maar gewoon het gevolg van bestuurlijke realiteit. Selecteren van studenten bij de poort op middelbareschoolcijfers is in een egalitaire samenleving een lastig punt (ziedaar al een groot verschil met Engeland). Universiteitsbesturen hebben er kennelijk ook onvoldoende belang bij gehad om naar een op excellentie gerichte rechtenopleiding te streven, en tegenwoordig wordt het wegsturen van studenten met een bindend studieadvies eerder ‘geframed’ als het vernietigen van een lopende investering dan als de sanctie op onderpresteren of als vaststelling dat de betrokken student gewoon verkeerd gekozen heeft.

Rechten als brede opleiding

Rechtenstudenten zijn er in alle soorten en maten: talentvolle en ongetalenteerde, luie en hardwerkende, sociaal handige en onhandige. Sommigen zijn gedreven om bij een topkantoor advocaat te worden. Anderen durven niet verder te dromen dan de dag van de diploma-uitreiking. De meest passende kritiek die rechtenfaculteiten zich kunnen aantrekken is dat zij lange tijd geen enkele poging ondernamen om hun beste studenten in de etalage te zetten, zodat zoekkosten voor topkantoren en rechterlijke macht hoog waren. Zie maar eens die ene getalenteerde student te ontdekken tussen de massa. Dát etaleren is een taak van rechtenfaculteiten die realiter vervuld kan worden binnen de bestaande kaders. We kunnen niet alleen maar toppers afleveren, omdat we niet alleen maar toppers binnenkrijgen en we de boel wel draaiende moeten zien te houden.

De vraag is of het beeld heel erg verandert als de suggestie van Snoep zou worden gevolgd. Wat zou er gebeuren als de wettelijke monopoliepositie van rechtenfaculteiten zou verdwijnen? Ik durf daar geen harde uitspraken over te doen, dus laat ik volstaan met speculatie. Zou het wegnemen van het civiel effect-monopolie tot meer concurrentie tussen rechtenfaculteiten leiden en zodoende tot meer prikkels om vooral goede togadragers in spe af te leveren? Dat is nog maar de vraag. Als momenteel een relatief klein aantal van de afgestudeerden in een toga terecht komt (en een nog kleiner percentage in de topadvocatuur), is het voor rechtenfaculteiten verstandiger om voor de massa te kiezen. Vergeet niet dat rechtenopleidingen niet hun eigen tarieven mogen rekenen en dus niet kunnen kiezen voor een elitaire kleine faculteit met alleen maar topstudenten die een flink tarief neerleggen. Tenzij er natuurlijk een College van Bestuur opstaat dat kiest voor het in de lucht houden van een niet-kostendekkende opleiding voor topadvocaten en toprechters binnen een faculteit die geen enkele potentie heeft om Nobelprijzen te winnen en enorme onderzoeksmiddelen te genereren. Een dergelijk beleid is in theorie natuurlijk denkbaar, maar in de praktijk zou het waarschijnlijk academisch wanbestuur zijn. Het gevolg is in elk geval dat het bieden van een kleinschalige uitdagend programma aan excellente rechtenstudenten alleen mogelijk is als faculteiten bereid zijn om er financieel op toe te leggen of om private sponsoring aan te trekken, of als de overheid tarifering van dergelijke opleidingen vrijmaakt.

Dus misschien kan het voor rechtenfaculteiten helemaal geen kwaad om de advocatuur open te stellen voor personen met een andere vooropleiding. Zolang de overheid inzet op een egalitaire en brede rechtenopleiding die aantrekkelijk is voor studenten die niet in aanmerking komen voor topkantoren met hun eigen schakelopleiding, blijft er vermoedelijk voldoende bestaansrecht over voor rechtenopleidingen.

Een realistische benadering

Het idee om ook anderen dan meesters toe te laten tot de toga, komt juist op het moment dat veel rechtenfaculteiten op het zoveelste kruispunt zijn aanbeland. Groeien of krimpen? Nadruk op excellentie of emancipatie? Internationaal of nationaal? Duidelijker naar buiten profileren van talentvolle studenten door middel van ‘honours’ trajecten? Aparte masteropleidingen mét selectie aan de poort? Meer aandacht voor vaardigheden die togadragers nodig hebben, of juist meer aandacht voor het opleiden van excellente onderzoekers? Kiezen voor een generieke opleiding, of juist een eigen smoel met accenten op een bepaald onderdeel of bepaalde methode?

Ik denk dat per saldo een realistische benadering voor hedendaagse rechtenfaculteiten is om maatschappelijke behoeften te combineren: faculteiten moeten enerzijds een brede opleiding bieden die afgestudeerden aflevert die bij benadering weten waar zij oplossingen voor juridische vraagstellingen kunnen vinden, die in staat zijn om die oplossingen te construeren, die in staat zijn om grote hoeveelheid informatie te analyseren, deze om te zetten in relevante argumentatie en daarover in woord en geschrift te rapporteren, en die meer van dergelijke brede academische vaardigheden hebben. En anderzijds moeten rechtenfaculteiten in staat zijn om de beste studenten in de etalage te zetten zodat topadvocatuur en rechterlijke macht kunnen besparen op zoekkosten. Als we dat kunnen waarmaken, durf ik de concurrentie wel aan.

Leave a Comment!