Monthly Archives: January 2014

Is een rechter te beledigen?

Voor ons Nederlanders blijft de manier waarop de Engelsen omgaan met de  verhouding tussen rechter en partijen verbazen. Die verhouding komt bijvoorbeeld tot uiting in het leerstuk van ‘contempt of court’. Dat leerstuk is in Engeland nog van dagelijkse betekenis.

Het is bijvoorbeeld van toepassing op het werk van juryleden. Er is recent veel te doen geweest over juryleden die strafrechtelijk veroordeeld werden omdat zij twitterden over beraadslagingen, in hun hotel tussen de beraadslagingen door het verleden van de verdachte googleden of zich op een andere manier hun verplichtingen als jurylid veronachtzaamden. Juryverplichtingen niet nakomen is dus belediging van de rechter.

Contempt of court is ook van toepassing op rechterlijke verboden en geboden (zogeheten ‘injunctions’) in civielrechtelijke zaken. Een rechterlijk vonnis om iets te doen of niet te doen, levert niet zozeer tekortschieten tegenover de civiele wederpartij op, maar vooral tegenover de rechter. Zo werd een rechterlijke ‘super injunction’ om niet de identiteit van een overspelige voetballer te onthullen, krampachtig overeind gehouden met de dreiging van ‘contempt of court’ van eenieder die niet de lippen stijf op elkaar hield. Maar het zal niet verbazen dat de kracht van dergelijke ‘injunctions’ waar iedereen zich aan moet houden (ongeacht of men zelf in de rechtszaak betrokken was) niet heel erg sterk is. In deze tijd van internet en social media is er maar één loslippige twitteraar nodig om het hele fundament onder zo’n uitspraak weg te trekken. In Engeland wordt mede daarom momenteel gewerkt aan herbezinning op ‘contempt of court’, onder leiding van de Law Commission.

Intussen zou bezinning in ons recht op de verhouding tussen rechter en partijen ook nuttig kunnen zijn. Het lijkt er op dat in de Engelse rechtscultuur de idee bestaat dat ontzag voor het rechterlijk ambt afgedwongen moet kunnen worden met sanctionering: het niet-naleven van een rechterlijk gebod is belediging van de rechter. Pragmatische Hollanders zetten op het niet-naleven van dat gebod vooral een prijskaartje: het geeft aanleiding om dwangsommen, te incasseren bij de onwillige door de andere partij. Het toezicht op naleving van rechterlijke uitspraken is dus zoveel mogelijk een zaak van partijen en niet van de rechter.

Ook overigens bestaan er in ons recht maar weinig middelen voor rechters – behalve een boze toonzetting in hun uitspraak – om hun onlustgevoelens mee uit te drukken.

Is dat erg? Vinden we het aanvaardbaar dat een civiele partij die in de procedure bewust onwaarheden vertelt of niet alle gevraagde stukken overlegt, slechts een standje krijgt, de procedure wellicht verliest en misschien tot proceskosten veroordeeld wordt (art. 21 Rv.)? Tillema vindt van niet. Zij bepleit zwaardere sanctionering (zie Rake Remedies (2011), p. 330 e.v.).

Wat te denken van ‘beroepsklagers’ die de tijd van de rechter verdoen met hun juridische ‘stalking’? Moeten die op een zwarte lijst geplaatst kunnen worden of anderszins in ‘quarantaine’ gezet kunnen worden? In uitzonderlijke gevallen misschien wel, aldus Bruijnzeel (zie Rake Remedies (2011), p. 281 e.v.) .

En wat kunnen rechters doen die menen dat partijen hun geschil onderling hadden moeten oplossen? Zoals de rechter die onlangs twee partijen en hun advocaten onder uit de zak gaf: ‘Partijen en in ieder geval hun advocaten moeten zich doodschamen om over dit soort trivialiteiten twee gerechtelijke procedures te voeren’.

Maar meer doen dan boos worden, proceskosten compenseren en eisen afwijzen, kan de rechter niet echt…

Bekwaamheid van tieners: van paternalisme naar autonomie, of andersom?

Het nieuwe jaar begint met een verschuiving van autonomie naar paternalisme: de leeftijdgrens in de Drank- & Horecawet is sinds vannacht verschoven van 16 naar 18 jaar (Stb. 2013, 380, iwtr. Stb. 2013, 457).

Die verschuiving staat niet op zichzelf. Waar het gaat om minderjarigen lijken de opvattingen over autonomie, verantwoordelijkheid en bekwaamheid de laatste jaren nogal te veranderen. Het is alleen niet heel erg duidelijk in welke richting die verandering gaat. Sterker nog: ik kan er geen lijn in ontdekken.

Was handelingsbekwaamheid in het verre verleden voorbehouden aan personen van 23 en later 21 jaar, sinds 1987 is de leeftijdsgrens gesteld op 18 jaar. In bepaalde opzichten wordt die grens van 18 jaar te hoog gevonden en te statisch. Om die reden is sinds 1995 de regeling van handelingsbekwaamheid in art. 1:234 BW zozeer ‘geflexibiliseerd’ dat het niet snel zal voorkomen dat gangbare rechtshandelingen verricht door personen jonger dan 18 jaar vernietigbaar zijn wegens handelingsonbekwaamheid.

Bovendien is er de tendens op sommige gebieden om jongeren méér zelfstandigheid en verantwoordelijkheid te geven. Zo is er in afwijking van de algemene handelingsbekwaamheidsgrens van 18 jaar de regeling van de arbeidsovereenkomst (art. 7:612 BW). Personen vanaf 16 jaar zijn bekwaam om arbeidsovereenkomsten te sluiten. En hetzelfde geldt voor medische behandelingsovereenkomsten (art. 7:447 BW). Een ander voorbeeld is dat van autorijlessen, waar rijlessen vanaf 16 ½ jaar en rijbewijs halen op je 17e bespreekbaar is geworden.

Anderzijds is er een tendens op bepaalde gebieden om jongeren juist langer in bescherming te nemen en af te houden van zelfbepaling. Afgezien van de tendens om de leeftijdsgrenzen voor alcohol- en tabaksgebruik steeds verder op te trekken (is 18 jaar écht het eindstation van die ontwikkeling?) zijn er ook plannen om cosmetische ingrepen niet langer aan personen onder 18 jaar toe te staan (Kamerstukken II 2013/14, 31 765, nr. 79).  En er is een tendens om ouders langer verantwoordelijkheid te laten dragen. Zo is er een initiatief-wetsvoorstel (30 519) dat beoogt de duur van de wettelijke aansprakelijkheid van ouders voor schade toegebracht door hun kinderen (art. 6:169 lid 2 BW) te verlengen tot 18 jaar.

Wie de lijn in dit alles nog kan ontdekken, mag het zeggen. Kennelijk is het concept van bekwaamheid constant in ontwikkeling en meer het resultaat van politieke afweging dan van iets anders. Dat leidt tot versnippering van het concept van autonomie, zodanig dat de vraag opkomt of in de toekomst nog wel plaats is voor één generieke regeling van handelingsbekwaamheid. Misschien moeten we onder ogen zien dat niet langer één concept van handelingsbekwaamheid geldt maar dat afhankelijk van het rechtsgebied, de transactie en de politieke geladenheid van het onderwerp, verschillende leeftijdsgrenzen gelden…

Verwijzingen: