Uitleg cessieverbod: zwakke of sterke werking?

In het voorjaar van 2014 besliste de Hoge Raad in de zaak Intergamma over de uitleg van ongeveer het volgende contractuele cessieverbod:

“Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van debiteur zal crediteur zijn rechten en verplichtingen uit de met debiteur gesloten overeenkomst, noch geheel noch gedeeltelijk aan derden overdragen. Toestemming van debiteur ontslaat crediteur niet van zijn verplichting in te staan voor correcte nakoming van de overeenkomst.”

De vraag is hoe men zo’n beding moet uitleggen. Het kan zijn dat partijen hebben bedoeld dat het beding goederenrechtelijke werking heeft. Sinds het arrest Oryx / Van Eesteren (2003) is duidelijk dat de Hoge Raad de lijn volgt dat een contractueel cessieverbod als bedoeld in art. 3:83 lid 2 BW op grond van die wetsbepaling leidt tot  niet-overdraagbaarheid van de vordering zelf (dat is dus de goederenrechtelijke werking). Maar wat we nog niet met zekerheid wisten, is wat de rol van het leerstuk van de uitleg hierbij is. Men kan immers wel stellen dat toepasselijkheid van art. 3:83 lid 2 BW tot onoverdraagbaarheid leidt, maar de vraag die daaraan voorafgaat is of partijen eigenlijk wel afgesproken hebben dat art. 3:83 lid 2 BW toegepast moet worden. Misschien wilden ze helemaal geen ‘sterke’, goederenrechtelijke werking maar slechts ‘zwakke’, verbintenisrechtelijke werking aan het beding verbinden. Dat laatste zou dan betekenen dat als men de vordering tóch overdraagt, men ‘slechts’ wanprestatie pleegt zonder dat die wanprestatie de cessie zelf in gevaar brengt.

Zwakke of sterke werking, dat is de vraag

Zwakke of sterke werking, dat is dus de (uitleg)vraag. En het antwoord van de Hoge Raad in de zaak Intergamma komt in de vorm van een vuistregel voor de uitleg van dit soort bedingen:

“Een beding als het onderhavige, dat naar zijn aard mede is bestemd om de rechtspositie te beïnvloeden van derden die de bedoeling van de contracterende partijen niet kennen, en dat ertoe strekt hun rechtspositie op uniforme wijze te regelen, dient te worden uitgelegd naar objectieve maatstaven, met inachtneming van de Haviltexmaatstaf (zie HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493). Als uitgangspunt bij de uitleg van bedingen die de overdraagbaarheid van een vorderingsrecht uitsluiten, moet worden aangenomen dat zij uitsluitend verbintenisrechtelijke werking hebben, tenzij uit de – naar objectieve maatstaven uit te leggen – formulering daarvan blijkt dat daarmee goederenrechtelijke werking als bedoeld in art. 3:83 lid 2 BW is beoogd.”

Een vermoeden van zwakke werking dus, dat weerlegd kan worden als de formulering van het beding ook voor de buitenstaander klip en klaar duidt op sterke werking.
De uitspraak van de Hoge Raad moet worden gezien tegen de achtergrond van een discussie onder juristen over de houdbaarheid van art. 3:83 lid 2 BW. Sommigen menen dat het artikel beter veranderd zou kunnen worden, zodat een vorderingsrecht altijd overdraagbaar blijft en dat cessieverboden alleen maar zwakke werking toekomt. Maar onze wetgever heeft gesproken, en wet blijft wet. Vandaar dat de Hoge Raad de wettekst niet zomaar opzij zet, maar wel nadere eisen stelt aan de duidelijkheid van het beding.
In andere landen kent men veelal specifieke wetgeving die voor bepaalde vorderingen – met name handelsvorderingen – wél de ‘sterke werking’ wettelijk uitsluit. Maar dat is dan ook de wetgever die dat doet, en niet zelden slechts voor duidelijk omlijnde gevallen. Een categorisch verbod van de ‘sterke werking’ voor alle vorderingsrechten is in die landen niet aan de orde. Gelukkig maar. Want er kunnen goede redenen zijn voor een contractspartij om te willen dat een uit het contract voortvloeiend vorderingsrecht onoverdraagbaar is. Denk aan de organisator van muziekevenementen die onoverdraagbare zitplaatsrechten uitgeeft om zwarte handel tegen te gaan.
Over de argumenten om de sterke werking van het contractuele cessieverbod wettelijk uit te sluiten, valt dus het nodige te zeggen, ook in rechtsvergelijkend perspectief. In mijn AAe-annotatie van het arrest Intergamma ga ik op die aspecten in. Mijn voornaamste conclusie is dat ik nog niet overtuigd ben van de noodzaak om art. 3:83 lid 2 BW aan te passen. De vraag is namelijk wie daar nu precies mee geholpen zou zijn. Over deze en andere vragen schrijf ik deze maand in Ars Aequi.

Verwijzingenyoutube intergamma

2 thoughts on “Uitleg cessieverbod: zwakke of sterke werking?

Leave a Comment!

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s