Tag Archives: citaties

Zeg, wat doen jullie eigenlijk in die tijdschriftredactie?

Stel je voor dat je als beginnende onderzoekster in een Nederlandse rechtenfaculteit aan een oudere collega zou vragen: welk tijdschrift is het beste tijdschrift om in te publiceren? Geen onbelangrijke vraag. Je wilt toch goed voor de dag komen. Misschien wil je dat het artikel waar je zo lang op hebt zitten werken, bij een breed publiek terecht komt. Open access of niet? Of je vindt het juist belangrijk dat het in het tijdschrift staat dat het moeilijkst te bereiken is – dus het tijdschrift met de meeste afwijzingen. Of wellicht wil je je richten op een blad waar je niet op je status wordt beoordeeld, dus waar je stuk blind wordt beoordeeld. Enkelblind. Dubbelblind door externe reviewers. Keuze te over, zou je denken!

Is er in werkelijkheid veel keuze om het blad te kiezen dat past bij wat je als onderzoeker belangrijk vindt? Nou, dat valt tegen. Bij Nederlandstalige juridisch-wetenschappelijke tijdschriften ontbreekt belangrijke informatie die hier iets over zegt. Er wordt geen informatie gegeven over publiek, doorlooptijden, afwijzingspercentages, terugwijzingspercentages, oplage, downloads, hoeveelheid citaties naar artikelen in het betreffende tijdschrift. En sterker nog: als men als beginnende auteur wil weten hoe de redactie stukken beoordeelt, komt men ook niet ver. Kijk maar eens naar de colofons op websites of in de bladen zelf. Daar staat bitter weinig in.

 

De redactie beoordeelt op geschiktheid…

Wat te denken van:

“De ontvangst van uw artikel zal aan u door de redactiesecretaris worden bevestigd. Het artikel zal vervolgens door de redactie worden beoordeeld.”

Of

 “De redactie beoordeelt ingezonden artikelen op geschiktheid voor plaatsing. Kritische kanttekeningen en aanvullende suggesties worden aan de auteurs doorgegeven. Indien dit leidt tot een bevredigend resultaat wordt tot plaatsing overgegaan.”

hoe beslist de redactie?

Iets informatiever:

 “Alle artikelen in dit tijdschrift zijn peer-reviewed door experts binnen de redactie. Op verzoek van de auteur kan een single- of double-blind peer review plaatsvinden van het ingezonden artikel.”

Bij dit tijdschrift weten we dus dat peer-reviewed zoiets betekent als “beoordeeld door gelijken”. Meer niet. Niet blind, niet extern. En misschien niet eens door de voltallige redactie.

Duidelijker over dat laatste punt is een blad dat meldt:

“In dit tijdschrift wordt de zogenaamde enkelblinde (‘single blind’) procedure toegepast. Deze procedure houdt in dat elke aangeboden publicatie wordt onderworpen aan een peer review door ten minste twee, voor de auteur onbekende, leden van de redactie, waarbij het artikel op wetenschappelijkheid wordt getoetst.”

Maar waarom eigenlijk slechts twee redactieleden? Wat als de stemmen staken? En waarschijnlijk problematischer: wat als die twee redactieleden het roerend eens zijn?

 

Rate your review, waar blijft die app?

Nog iets meer inzicht biedt:

“Artikelen die naar het oordeel van de hoofdredacteur, in overleg met de redactiesecretaris, mogelijk in aanmerking komen om te worden gepubliceerd als ‘wetenschappelijke artikelen’ worden voorafgaand aan de redactievergadering door minimaal twee redacteuren onafhankelijk van elkaar beoordeeld volgens een vast beoordelingsschema. Zowel die beoordeling als de discussie en beslissing ter vergadering geschiedt zodanig dat de identiteit van de auteur niet bekend is aan de redactie (enkelblinde beoordeling). De desbetreffende redacteuren zenden hun beoordeling elektronisch aan de overige redactieleden en lichten zo nodig hun beoordeling toe tijdens de redactievergadering. De overige aan de vergadering deelnemende redactieleden maken vervolgens hun oordeel kenbaar. De beoordelingen door de eerstbedoelde redacteuren worden door de hoofdredacteur voor een periode van ten hoogste vijf jaren bewaard.”

Maar krijgt de auteur de rapporten van de beoordelingen te zien? Is er weerwoord mogelijk als er aperte feitelijke onjuistheden in staan? Of misschien eenvoudiger: kan een afgewezen auteur sterren uitdelen (‘liken’ of ‘not liken’) aan die beoordelingen? Ik heb in mijn carrière al heel wat acceptaties én afwijzingen gekregen die ronduit slecht gemotiveerd waren. De keren dat ik werkelijk mijn voordeel kon doen met het commentaar, had ik de betreffende redactie/reviewer eigenlijk wel een pluim willen uitdelen! Rate your review, waar blijft die app, mevrouw Kluwer?

Een markt voor ‘lemons’?

Juridische tijdschriften in ons taalgebied geven  weinig bruikbare informatie over hun beoordelingsprocessen. Waar wordt dan wel informatie over gegeven? Meestal is de samenstelling van de redactie goed te vinden en soms is er enige informatie over hoe de voetnoten ingericht moeten worden. Zelden is het meer dan dit.

Is dat erg? Toch wel. Onze beginnende auteur mist informatie waar zij zich op kan richten. En wat gebeurt er als auteurs in een markt voor wetenschappelijke tijdschriften informatie missen? Als we Akerlof moeten geloven (The Market for “Lemons” ; 1970) dan zijn markten waarin de ene partij de kwaliteit van het aanbod van potentiële wederpartijen niet kan beoordelen en dus niet vergelijken, bijvoorbeeld omdat er geen objectief criterium is of de informatie over kwaliteit niet bereikbaar is, zeer problematisch. Als auteur weet je niet welk blad het beste past bij jouw preferenties. En als lezer heb je eigenlijk ook geen objectiveerbare informatie over de kwaliteit van het blad dat je leest.

Als de inzichten van Akerlof ook van toepassing zijn op juridische tijdschriften in ons land, dan zijn er dus misschien wel twee problemen: lezers weten niet wat een goed blad is en schrijvers weten het ook niet. Het gevolg daarvan kan zijn dat bladen er geen belang bij hebben om naar de beste kwaliteit te streven omdat zij dan te streng zijn voor hun auteurs in vergelijking met andere bladen. En als de lezer het verschil niet direct ziet, terwijl de auteur niet weet welk blad het beste is voor haar doelen, dan hebben bladen er belang bij om ‘niet te streng en niet te makkelijk’ te zijn. Bladen moeten dan vooral gemiddeld zijn. Niet opzichtelijk slecht, maar zeker ook niet te streng. Dat schrikt auteurs maar af.

 

Wat doen jullie eigenlijk in die redactie?

Misschien is het dus wel tijd om tijdschriften te bevragen: wat doen jullie  eigenlijk in die redactie? Ik twijfel er niet aan dat al die redacteuren hun werk serieus nemen en veel tijd besteden aan hun werkzaamheden. Maar zij (en hun uitgevers!) doen naar mijn inschatting beroerd weinig om hun processen inzichtelijk te maken. Meer inzicht zou onze jonge onderzoekster helpen. Daar heeft zij meer aan dan aan anekdotes van oudere collega’s (‘had laatst een goede ervaring met…’) of aan de suggestie om in te dienen bij het tijdschrift waar die oudere college zélf in de redactie zit.

 

Tips

Er kan veel worden verbeterd voor onze jonge onderzoekster. Een paar tips voor redacties om in overweging te nemen:

  • Als met interne beoordeling wordt gewerkt: publiceer het redactiestatuut. Geef daarin aan hoe het redactioneel proces verloopt, maar ook hoe redactieleden worden gekozen en hoe lang hun zittingsduur is.
  • Zet in gestandaardiseerde vorm op je website hoe snel wetenschappelijke artikelen worden beoordeeld en langs welke procedure de beoordeling verloopt.
  • Maak een openbare standaard voor de beoordeling. Waar wordt op gelet? Wat is minder belangrijk? Wordt bijvoorbeeld goed gelet op de verwijzingen die de auteur gebruikt (niet te veel naar zichzelf, de eigen onderzoeksgroep, naar recente auteurs liever dan naar originele auteurs?) Is originaliteit belangrijk? Of is herkauwen ook legitiem?
  • Overweeg om te publiceren wat de afwijzings- en terugwijzingspercentages zijn.
  • Als je hecht aan wetenschappelijke maar ook aan praktijkgerichte artikelen, overweeg dan een onderscheid tussen primair wetenschappelijk en praktijkgerichte artikelen.
  • Zet je uitgever onder druk om oplage en downloads te publiceren en om meer werk te maken van citatiemeting, zodat je weet of de bijdragen in jouw tijdschrift andere wetenschappers aantoonbaar tot denken aanzetten.
  • Introduceer een ‘rate your review’ feedback – denk dus na over een systeem waarin auteurs kunnen aangeven hoe tevreden ze waren over het beoordelingsproces. Dat geeft mogelijkheden om feedback te geven en om redacties en externe beoordelaars ook verantwoordelijk te houden voor snel en inhoudelijk correcte behandeling van serieuze inzendingen.

 

Verder lezen?

Verder lezen over het onderwerp? Ik zeg: R.A.J. van Gestel, Kwaliteit van juridische publicaties, NJV preadvies 2015.

 

Door meten tot weten – Over rechtswetenschap als kruispunt

Op 22 mei 2015 sprak ik mijn Leidse oratie uit: ‘Door meten tot weten’ – over rechtswetenschap als kruispunt. Ik vond het een bijzonder leuke dag, natuurlijk in de eerste plaats vanwege de aanwezigheid van en het weerzien met veel collega’s, vrienden en familie. Maar ook omdat ik in mijn oratie een aantal ideeën over de (privaat)rechtswetenschap mocht delen met het publiek. Inmiddels is de gedrukte versie van de oratie uitgebracht. Ik vat hier de hoofdlijnen van het betoog samen.

van boom oratie 2015

Van meting naar uitdaging

De titel ‘Door meten tot weten’ verwijst naar de lijfspreuk van natuurkundige Heike Kamerlingh Onnes. Zijn borstbeeld met lijfspreuk staat voor het Kamerlingh Onnes gebouw, waar inmiddels de Leidse rechtenfaculteit gevestigd. Hoe verhoudt die lijfspreuk ‘door meten tot weten’ zich tot het werk dat wordt verricht op rechtenfaculteiten? Die vraag is niet eenvoudig want het is geen evidentie dat een rechtenfaculteit zich afficheert als bolwerk van exactheid. Juristen houden zich immers vooral bezig met taal, tekst, systematisering, logische argumentatie, overtuiging en een betere wereld. Zij postuleren normen, debiteren tegeltjeswijsheden, argumenteren met verwijzing naar rechtssysteem, wet, rechtspraak, literatuur; maar zelden zie je ze meten of verwijzen naar systematische waarneming. Dus wat gebeurt er als we op rechtenfaculteiten gaan meten? In mijn oratie stel ik vast dat rechtenfaculteiten ‘kruispunten’ van verschillende wetenschapsopvattingen zijn. Dat gegeven heeft consequenties waar rechtswetenschappers antwoorden op moeten formuleren. Ik belicht een aantal van de uitdagingen die rechtswetenschappers – en dus ook privaatrechtswetenschappers – daarbij te wachten staan.

Rechtenfaculteiten als kruispunt van wetenschapsopvattingen

Rechtswetenschap is wetenschap omdat zij meer wil dan weetjes genereren: ze streeft plaatsing, duiding, categorisering, vergelijking, verklaring, voorspelling en richting na. Maar over de vraag wat zinvolle kennis is en hoe die nagestreefd moet worden, bestaan onder rechtswetenschappers – in mijn definitie dus al het wetenschappelijk personeel op onze rechtenfaculteiten – heel uiteenlopende ideeën. Soms zijn die ideeën rudimentair, intuïtief, impliciet. Maar soms ook uitgewerkt, uitgesproken en met de pretentie van een ‘school’. Kijken we op deze manier rond in onze rechtenfaculteiten, dan zien we al snel dat er op dat kruispunt niet alleen de bestudeerders van geldend recht staan maar ook een flink aantal theoretici, filosofen, sociologen, psychologen, criminologen, antropologen, politicologen, bedrijfswetenschappers, historici, bestuurskundigen, economen, praktizijns en wat al niet meer. Rechtenfaculteiten – en daarmee rechtswetenschap – zijn kruispunt van wetenschap

Bewijs

Het bewijs voor de juistheid van deze stelling vind ik in de literatuur, maar ook in empirisch onderzoek. De uitkomsten van de landelijke enquête ‘Rechtswetenschappelijk onderzoek’ van Van Gestel en mijzelf tonen aan dat sprake is van een kruispunt. Uit die enquête kunnen we afleiden dat de mate waarin een rechtswetenschapper affiniteit heeft met de sociale wetenschappen, praktijkgericht onderzoek en tot de humaniora, te meten is. Elke rechtswetenschapper kan zich meer of minder aangetrokken voelen tot elk van deze drie richtingen. De getallen wijzen uit dat ongeveer 68% van de respondenten zich aangetrokken voelt totkruispunt de humaniora, 66% tot de sociale wetenschappen en 75% tot praktijkgerichtheid. Dat is interessant: de meerderheid wil zich dus niet voor één karretje laten spannen. Individuele respondenten kunnen dus in verschillende richtingen kijken vanaf dat kruispunt, en dat doen ze dan ook.

Stellingname

Deze uitkomst leidt voor mij tot een normatieve stellingname. Een kruispunt van wetenschappen moet blijven werken aan de eigen identiteit. Juist omdat het een kruispunt is en er vele wegen van en naar het kruispunt voeren, staat de rechtswetenschap elke dag bloot aan invloeden van buiten en is die identiteit en de bearbeiding daarvan aan de orde van de dag. Rechtswetenschap is niet humaniora, niet sociale wetenschappen en ook niet louter praktijkgericht. Niet alleen het object van de rechtswetenschap is specifiek, maar ook de methoden en het doel waarmee deze gebruikt worden – hoe impliciet, rudimentair en onvolkomen soms ook – zijn eigen aan die wetenschap. Het eigene is echter nog steeds niet goed genoeg geëxpliciteerd en wij doen er verstandig aan daar meer werk van te maken.

Citaties meten

In mijn oratie diep ik vervolgens één thema verder uit, dat van de bronverwijzingen (naar het Engelse ‘citations’ soms ook wel ‘citaties’ genoemd, maar dan niet als in: letterlijk citeren). In veel andere wetenschappen is een gangbare manier om de kwaliteit van onderzoek te meten, het tellen van verwijzingen naar wetenschappelijke publicaties in latere publicaties. Dat meten gebeurt dan ook in allerlei varianten, met allerlei wegingsfactoren en in heel veel verschillende vormen, maar de basis van al die bibliometrie blijft: meten.

In de rechtswetenschap is dat niet gebruikelijk. Dat heeft voor- en nadelen. Wij juristen worden niet gegeseld of gegijzeld door citatiescores, impactfactoren en wat dies meer zij. Wij denken dat we kwaliteit herkennen als we deze zien. Toch is er druk van buitenaf om ook aan tellen en turven van citaties te gaan doen. Ik bepleit dat het zaak is om als rechtswetenschap eerst gedeelde normen en meetinstrumenten te ontwikkelen die recht doet aan het kruispuntkarakter van de rechtswetenschap. Want het meten van aantallen verwijzingen is zo gek nog niet; het kan een goed onderdeel zijn van onze kwaliteitshuishouding, maar het is ook niet het alfa en omega.

Ideaal en werkelijkheid

In een ideale wereld hanteren volledig ingelichte rechtswetenschappers duidelijke en relevante verwijzingsregels; daarin zijn verwijzingen het bewijs dat je werk anderen aan het denken zet, dat het navolging vindt of tot tegenspraak leidt. Men moet die verwijzingen begrijpen als intersubjectief kwaliteitskeurmerk. Dat ideaalbeeld is ook de grondslag van het meten van verwijzingen in andere wetenschappen. Maar in werkelijkheid, zo blijkt keer op keer uit onderzoek in die andere disciplines, zijn de redenen waarom wel of niet verwezen wordt naar een publicatie, veel complexer of minder eenduidig terug te voeren op de inhoudelijke kwaliteiten van het stuk waarnaar verwezen wordt.

Werk maken van gedeelde opvattingen

In de rechtswetenschap is het niet anders, vermoed ik. Dus als we nu opeens citaties gaan tellen, weten we eigenlijk niet goed wat we meten. Rechtswetenschappers zijn het in abstracto misschien eens over uitgangspunten zoals: toon dat je weet welke bronnen belangrijk zijn door de meest gezaghebbende bronnen te citeren, los je schuld in aan de auctor intellectualis door de originele bron te citeren, toon dat je het veld beheerst coverdoor de meest recente bronnen te citeren, laat geen bronnen weg wanneer ze je onwelgevallig zijn, en zo verder. Maar die uitgangspunten leiden naar mijn indruk niet tot een scherpe en gedeelde citatiecultuur. En omdat we kruispuntwetenschap zijn, zijn er invloeden van andere citatieculturen in onze faculteiten te bespeuren. Zo maakt het al een wereld van verschil of men met voetnoten werkt of met verwijzingen in de hoofdtekst. Beide vormen komen voor op het kruispunt. Om het onaardig te zeggen: als het gaat om verwijzen, doen we maar wat, expliciteren we niets en vertellen we onze studenten ook maar half wat ze moeten doen. Ik denk dan ook – maar ik zou het graag uitgezocht zien voor de rechtswetenschap – dat verwijzingen slechts voor een deel een goede weerspiegeling zijn van het onderzoeksproces, en voor een deel vooral de later (lukraak) aangebrachte steunstempels. In mijn oratie illustreer ik de juistheid van dit standpunt aan de hand van een analyse van de citaties van mijn eigen werk door anderen. In het bijzonder analyseer ik verwijzingen in de literatuur naar mijn Tilburgse oratie uit 2003. Die analyse brengt mij tot de aanbeveling om meer werk te maken van gedeelde opvattingen over verwijzingen en het verkennen van de voordelen van dat wat technisch mogelijk is. Het ontwikkelen en testen van een Leidraad Rechtswetenschappelijke bronnenverwerking en verwijzingsvormen, voor onderzoekers maar zeker ook voor studenten, hoort daar ook bij.

wordle

De piramide van de Kazernestraat

In de wetenschap worden verwijzingen naar het werk van anderen wel gezien als teken van ‘impact’. In de rechtswetenschap wordt niet alleen verwezen naar het werk van andere auteurs, maar ook naar rechterlijke uitspraken. Van een rechterlijke uitspraak waar veel naar wordt verwezen in het juridisch debat, wordt wel gezegd dat deze ‘autoriteit’ heeft. Een uitspraak met (blijvende) impact dus. Dat verwijzen gebeurt in wetenschappelijke publicaties waarin rechtspraak wordt geanalyseerd, maar het gebeurt eigenlijk ook in het onderwijs. Want in het juridische onderwijs moeten studenten rechterlijke uitspraken bestuderen, analyseren en kunnen toepassen op nieuwe casus. Bij civielrechtelijke vakken in de bacheloropleiding worden bijvoorbeeld veel uitspraken (arresten) van de Hoge Raad voorgeschreven. Dat gaat om verplichte vakken als inleiding privaatrecht, verbintenissenrecht, goederenrecht. Bij die vakken is het voor studenten van belang om kennis te hebben van de belangrijkste arresten, bijvoorbeeld omdat ze baanbrekend zijn, invulling en zin geven aan wettelijke normen en de rechtsontwikkeling vormgeven. Maar zijn het op Nederlandse faculteiten ook allemaal dezelfde arresten die worden voorgeschreven? Nou nee, niet echt. Dat bleek mij althans toen ik onze rechtenfaculteiten vroeg om een overzicht van de voorgeschreven vermogensrechtelijke rechtspraak. Ik doe hier kort verslag van wat ik noemen wil ‘de piramide van de Kazernestraat’. Verderop zal duidelijk worden wat ik daar mee bedoel. Er worden aan acht Nederlandse rechtenfaculteiten in totaal 400 vermogensrechtelijke arresten voorgeschreven. Het gaat overwegend om arresten van de Hoge Raad. Een zeer klein aantal uitspraken van lagere rechters en HvJEU is ook meegenomen in de telling. Laten we eens wat feiten op een rij zetten: acht rechtenfaculteiten schrijven in totaal 400 vermogensrechtelijke arresten voor. De oudste uitspraak is van 1905 en de nieuwste van 2014. Er worden veel nieuwere uitspraken voorgeschreven (mean: 1997).

jaartallen tabel

verdeling in jaartallen van de 400 arresten.

Maar niet alleen de verdeling in jaartallen is scheef. Ook de spreiding qua aantallen ‘citaties’ in het voorgeschreven studiemateriaal is scheef. Van de 400 arresten wordt slechts 36% op meer dan één faculteit tegelijk voorgeschreven. Slechts 50 worden voorgeschreven op vier of meer faculteiten. En de top wordt snel smaller: er zijn slechts 15 arresten die de tand des tijds overleven en op zes of meer faculteiten worden voorgeschreven, slechts vier arresten die op zeven faculteiten en slechts twee arresten die op acht faculteiten voorgeschreven zijn: Kelderluik en Haviltex. De ‘citaties’ zijn dus piramidevormig. Vandaar dus ‘de piramide van de Kazernestraat’. De top van de piramide ziet er als volgt uit (de 30 hoogst genoteerde arresten):

aantal faculteiten dat het arrest voorschrijft naam arrest jaartal
8 HR Kelderluik 1965
8 HR Haviltex 1981
7 HR Jansen/Jansen 2000
7 HR CBB/JPO Projecten 2005
6 HR Baris / Riezenkamp 1957
6 HR Tandarts 1958
6 HR Bunde/Erkens; Misverstand 1976
6 HR Hofland/Hennis 1981
6 HR Dépex/Curatoren van Bergel e.a. 1991
6 HR Portacabin 1997
6 HR Geurtzen/Kampstaal 1999
6 HR Kinheim/Pelders 2000
6 HR Bramer/Hofman 2002
6 HR Oryx/Van Eesteren 2004
6 HR Pensioenfonds DSM/Fox 2004
5 HR Blaauboer/Berlips 1905
5 HR Booy/Wisman 1966
5 HR Pos/Van den Bosch 1967
5 HR Hoogovens/Matex 1979
5 HR Plas/Valburg 1982
5 HR Breda/Antonius 1990
5 HR Van Geest/Nederlof 1990
5 HR Mulder q.q./CLBN 1995
5 HR Mol c.s./Meijer Beheer 2000
5 HR Oerlemans/Driessen 2001
5 HR Taxibus 2002
5 HR Endlich/Bouwmachines 2004
5 HR Jetblast 2004
5 HR Nefalit-Karamus 2006
4 HR Saladin/HBU 1967

Als we ons die 400 arresten voorstellen als een piramide, waarbij de top bestaat uit ‘de meest geciteerde arresten’ – de door acht faculteiten voorgeschreven arresten – en de bodem uit de arresten die slechts door één faculteit worden voorgeschreven, dan kunnen we constateren dat slechts heel weinig arresten de top bereiken. Kennelijk produceert de Hoge Raad als ‘veelschrijver’ slechts enkele uitschieters die veel ‘verwijzingen’ opleveren; het gros wordt slechts door weinigen aangehaald en bereikt niet de top van de piramide. Oudere arresten die niet gesneuveld zijn op de overlevingstafel, maken grotere kans om op meer dan één faculteit te worden voorgeschreven dan jongere arresten (correlatie tussen leeftijd van het arrest en het aantal ‘citerende’ faculteiten; : R = – 0.194, n= 400, p<0.001). Ik zou dat een maat voor impact noemen: de blijvende waarde van een gerijpt arrest. piramide Wat vertelt ons dit nu? Ik noem een tweetal gedachten die bij mij opkomen. Allereerst: we associëren ‘autoriteit’ met anciënniteit: de oude arresten hebben blijvende impact, anders zouden ze niet (meer) voorgeschreven worden. Maar als meting uitwijst dat twee arresten van na 2010 er uit springen omdat zij nu al op vier faculteiten worden voorgeschreven (Lundiform en Intergamma), is dat dan niet ook een maat voor impact? arresten oud en nieuw In de tweede plaats:iedereen die iets weet van vermogensrecht zal begrijpen waarom Kelderluik en Haviltex zo belangrijk worden gevonden. De meting levert in dat opzicht dus een evidentie op. Maar misschien is de meting juist belangrijker om objectief inzichtelijk te maken dat arresten X, Y en Z niet door iedereen belangrijk worden gevonden. Sterker nog: elke faculteit heeft eigen ‘favorieten’. Er bestaat geen ‘landelijk overleg’ voor het voorschrijven van arresten en het bestaan van de top-tien van meest voorgeschreven arresten duidt dus op een kleine kern van gedeelde motieven voor het voorschrijven. Maar voor het merendeel van de gevallen hanteren we als docenten vanuit onze eigen ervaring en voorkeuren een eigen ‘beleid’ om arresten wel of niet voor te schrijven. En laten we wel wezen: één verwijzing is geen verwijzing…


 Verwijzingen

  • Nadere literatuur: W.H. van Boom, ‘Door meten tot weten’ – over rechtswetenschap als kruispunt, oratie Leiden 2015 (te verschijnen bij BJu)
  • Met dank aan de verschillende rechtenfaculteiten voor het verstrekken van de informatie en aan Janna Vermolen voor dataverwerking