Tag Archives: contingency fee

Aansluiten bij een massaclaim? Lees eerst de kleine lettertjes

Mijn collega Charlotte Pavillon en ik schreven onlangs een annotatie bij HR 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:178 (Stichting Exploitatie Nederlandse Staatsloterij / Stichting Loterijverlies.nl). De annotatie is opgenomen in het oktober-nummer van Ars Aequi (okt. 2015, p. 784-793).

In de rechtszaak waar het om draait, vorderde Stichting Loterijverlies onder meer een verklaring voor recht dat Staatsloterij misleidende reclame in de zin van art. 6:194 BW (oud) had gemaakt. Wat was het geval? Tot 1 januari 2008 werden in de staatsloterij de grotere prijzen getrokken uit de verzameling van verkochte én niet verkochte loten. Dat betekent dat er doorgaans meer prijzen ‘vielen’ dan daadwerkelijk werden uitgekeerd. Dat is, zo bepaalde de Hoge Raad in deze zaak kort gezegd, een misleidende voorstelling van zaken (tegenwoordig spreken we van een oneerlijke handelspraktijk) over de winstkansen in de loterij.

Consumenten verkeerde of onvolledige informatie geven, zet ze op het verkeerde been. En dat mag niet. Op dezelfde wijze kan straks komen vast te staan dat het voorspiegelen van een bepaalde emissiewaarde bij dieselmotoren die in de praktijk aanzienlijk hoger uitpakt, een oneerlijke handelspraktijk is.

Het is echter niet duidelijk wat de uiteindelijke juridische consequentie zal zijn van een verklaring voor recht dat er misleidende reclame is gemaakt.  Het betekent namelijk niet één op één een recht op schadevergoeding (art. 6:162 BW) of vernietiging (art. 6:193j lid 3 BW; voor contracten gesloten na 13 juni 2014). Om als individuele consument schadevergoeding te krijgen, zijn er namelijk daarna nog een paar flinke hobbels te nemen, zoals die van bewijs van schade en bewijs van causaal verband. In onze annotatie gaan we uitgebreid in op die hobbels.

Maar er zijn ook andere hobbels, waar consumenten rekening mee moeten houden als zij zich aansluiten bij een collectieve actie. Ook daar gaan we in onze annotatie verder op in. Om een actueel voorbeeld te geven: op www.volkswagenaudiclaim.nl kan men zich ‘direct & gratis aanmelden’ om tegen ‘no cure no pay’ voorwaarden opdracht te geven aan Stichting Volkswagen Audi Claim om de schade door verminderde inruilwaarde te verhalen. “Indien het Stichting Volkswagenaudiclaim lukt om een schadevergoeding voor u te bewerkstelligen ontvangt de stichting een succes fee van 15% van het schadebedrag.”

Het is echter de vraag of de gemiddelde consument er ook op bedacht is:

  • dat er geen wettelijke plicht bestaat om zich aan te sluiten bij een collectieve actie (wie weet gaat VW zélf rechtstreeks tot vergoeding over zonder tussenkomst van deze claimstichting?)
  • dat een opdracht aan dergelijke claimstichtingen meestal inhoudt dat een onherroepelijke volmacht wordt gegeven om te schikken
  • dat meestal bedongen wordt dat het percentage verschuldigd blijft, ook als men de opdracht later intrekt
  • dat er nauwelijks rechterlijk toezicht is op de ‘governance’ van claimstichtingen en ook niet op het bedongen percentage.

Zou de gemiddelde consument dat allemaal weten? Collectief claimen wordt allengs populairder. Daarmee wordt ook de noodzaak groter om te doordenken welke informatie aan consumenten gegeven moet worden voordat zij hun handtekening zetten onder een ‘gratis’ deelname aan een collectieve actie. Bovendien kan het geen kwaad als consumentenorganisaties zoals de Consumentenbond de deelnamevoorwaarden van dit soort claimstichtingen (en BVs!) eens langs de lat van de regels over algemene voorwaarden leggen. In onze annotatie onderbouwen we deze behoefte aan duidelijkheid rondom ‘bedrijfsmatig collecteren voor de collectieve actie’.

Experiment Resultaatgerelateerde Beloning bij Letselzaken – gaat dat werken?

Op 1 januari 2014 trad de Verordening experimenteerbepaling resultaatgerelateerde beloning (hierna: Verordening) in werking voor Nederlandse advocaten. Daarmee is een experiment van start gegaan waarbij het voor advocaten wordt toegestaan om met hun cliënt in letselschade- en overlijdensschadezaken een resultaatgerelateerde beloning overeen te komen. In de volksmond wordt dit wel ‘no cure, no pay’ genoemd. Het achterliggende idee van het experiment is dat ‘no cure, no pay’ tot vergroting van ‘toegang tot het recht’ kan leiden. Het experiment zal vijf jaar duren en er zullen tussentijds evaluaties plaatsvinden.

Het experiment komt niet uit de lucht vallen. Er wordt al langere tijd gepleit voor meer beweegruimte voor de letselschadeadvocatuur als het gaat om honoreringsafspraken. Zoals bekend zijn juridische dienstverleners in deze branche die geen advocaat zijn, niet beperkt in het maken van resultaatgerelateerde beloningsafspraken. De roep om meer flexibiliteit ten behoeve van de advocatuur lijkt dus mede te worden ingegeven door de behoefte aan een ‘gelijk speelveld’. Niettemin bestaat er ook kritiek op het idee van resultaatgerelateerde beloning. De vraag is daarom: hoe gaat dat experiment uitpakken?

In een artikel van Melissa de Jong en mijzelf, dat onlangs gepubliceerd werd in het Tijdschrift Vergoeding Personenschade, wordt onderzocht welke verwachtingen etvpr bestaan onder belanghebbende professionals over de werking van het experiment en of het waarschijnlijk is dat ‘no cure, no pay’ de gestelde doelen zal bereiken.

Uit ons onderzoek blijkt dat de verwachtingen van het experiment niet bijzonder hooggespannen zijn. Weliswaar zijn de reacties op het experiment als zodanig wel positief (kort gezegd is de reactie van een aantal geïnterviewden: ‘goed dat het wordt gedaan’) maar toch wordt er weinig van verwacht. Weinig zaken lijken zich te lenen voor de sterk gereglementeerde varianten van ‘no cure, no pay’ en advocaten tonen (dus?) weinig animo, zo verwachten de geïnterviewden. Zij verwachten dat de toegevoegde waarde van het experiment vooral gelegen zal zijn in het bieden van toegang tot het recht in complexe zaken met een groot financieel belang, met hoge kosten in de voorfase en met relatief grote onzekerheid van de kans van slagen. Genoemd worden beroepsziekten en medische zaken. De verwachting is vooral dat het experiment eraan kan bijdragen om schimmige afspraken tussen advocaten en letselschadebureaus te laten verdwijnen nu advocaten zelf rechtstreeks met de cliënt tot resultaatgerelateerde beloningsafspraken kunnen komen. De geïnterviewden betwijfelen dan ook of het doel van vergroting van de toegang tot het recht zal worden bereikt. In onze samenvatting: de regeling leidt naar verwachting niet tot meer zaken maar tot verschuiving van dossiers van letselschadebureaus naar advocaten. Dat strookt overigens volgens sommigen met het werkelijke doel van het experiment, namelijk het creëren van een gelijk speelveld voor advocaten en letselschadebureaus.

Of die verschuiving ertoe leidt dat advocaten ook daadwerkelijk overgaan tot het aanbieden van resultaatgerelateerde beloningsafspraken, is onzeker. Omdat advocaten niet verplicht zijn mee te doen met het experiment en evenmin om, als ze al meedoen, in alle gevallen resultaatgerelateerde beloning aan te bieden, komt het dus vooral aan op de vraag onder welke omstandigheden het voor een advocaat interessant zou zijn om een resultaatgerelateerde beloning aan te bieden. Afgezien van motieven als altruïsme en het vestigen van reputatie, zal het voornaamste motief economisch van aard zijn, zo denken wij. Letselschadeadvocaten doen geen vrijwilligerswerk en dus is resultaatgerelateerde honorering alleen interessant als de verwachte opbrengst voor de advocaat – uitgedrukt in een weging van verwachte winstkans, te besteden aantal verhaalbare uren en het uiteindelijke financiële resultaat – opweegt tegen de verwachte kosten. Als dat juist is, dan is de toegevoegde waarde naar verwachting klein. De aangekondigde evaluatie(s) van het experiment zullen hopelijk meer duidelijkheid verschaffen.