Tag Archives: rechtspraak

Gedoe over rechtsbijstandverzekeringen

Onlangs verscheen in het NJB een artikel getiteld “Gaat het wel goed met onze rechtsbijstandverzekeringen?” (T. Steinz, NJB 2018, p. 1649). Weer gedoe over rechtsbijstandverzekeringen. Waar gaat het ook al weer over?

De oorspronkelijke aanleiding is de verschuiving die zich sinds de zaak Sneller aftekent, namelijk weg van het model van de  ‘naturapolis’ waarbij de rechtsbijstandverzekeraar zoveel mogelijk werkt met eigen juristen en zonodig met externe advocaten met wie gunstige honorariumafspraken kunnen worden gemaakt, naar de ‘restitutiepolis’ waarbij de verzekerde een vrije keuze heeft in de rechtsbijstandverlener die hij onder de polis gebruikt.

Die verschuiving gaat niet van harte in ons land maar is uitvloeisel van rechtspraak van het HvJ EU en de HR. De rechtsbijstandverzekeraars passen zich langzaam en niet zonder morren aan. Zie over die ontwikkeling recent B. Krans & F. van de Pol, Vrije advocaatkeuze bij rechtsbijstandverzekeringen, Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging 2018/2, p. 23 e.v.

Een van de stellingen bij het NJB-artikel “Gaat het wel goed met onze rechtsbijstandverzekeringen?”, is dat bij geen van onze universiteiten iemand zich bezighoudt met deze materie. Dat is natuurlijk tegen het zere been. In binnen- en buitenland is er veel over geschreven (voor ons land bijv. Faure, Philipsen en mijzelf).

Een van de conclusies van het NJB-artikel was dat we vooral naar landen om ons heen moeten kijken om te zien dat rechtsbijstandverzekeringen best kunnen bestaan met vrije advocaatkeuze. De conclusie dat ‘de’ rechtsbijstandverzekering de vrije advocaatkeuze wel overleeft, lijkt me plausibel. De naturapolis staat natuurlijk wel onder druk, maar ook als er alleen maar pure restitutiepolissen zijn waarbij de verzekerde als het ware een zak geld krijgt om aan een advocaat te geven om zijn belangen te behartigen totdat het geld op is, zal er vast wel een markt zijn voor dat soort rechtsbijstandverzekeringen. Die markt zal er echter wel anders kunnen uitzien: denk aan hogere premies (eeinsurancen restitutiepolis biedt nu eenmaal niet de schaalvoordelen voor de verzekeraar die een naturapolis biedt),  misschien minder dekking, en dus misschien ook minder vraag naar het product. Minder vraag betekent overigens ook minder rechtzoekenden die rechtsbijstand kunnen betalen zodra ze het nodig hebben. Je sluit immers een verzekering voor die financiële risico’s die je, zodra ze zich verwezenlijken, niet zelf kunt opvangen.

Dus: of rechtsbijstandverzekeringen volkomen onverzekerbaar worden, zullen we moeten afwachten. Verzekeraars roepen natuurlijk graag moord en brand, maar misschien is dat hier dus voorbarig. Anderzijds is het wel een feit dat zij in het verleden de kosten per dossier door bijv. schaalvoordelen veel beter in de hand wisten te houden dan advocatenkantoren dat kunnen en willen. Deels is dat verklaarbaar door het verschil in prikkels. Advocaten declareren immers per uur zonder dat ze meedelen in een succesvolle snelle afwikkeling. De rechtsbijstandverzekeraar deelt wel mee in die afwikkeling: hoe sneller de zaak gesloten wordt, des te meer kosten er worden bespaard. Die verschillende prikkels leiden tot verschillend gedrag. Onaardig en wat cynisch gezegd: de advocaat heeft er belang bij om ook minder kansrijke zaken aan te nemen en om zoveel mogelijk uren te maken (in de rechtszaal of in schikkingsonderhandelingen), terwijl de rechtsbijstandverzekeraar belang heeft bij afwijzen van dekking, de cliënt overtuigen dat de zaak zwak is of snel schikken tegen welk bedrag dan ook (dat bedrag betaalt de verzekeraar namelijk niet, maar de klant of de wederpartij) en liever niet procederen (en zeker niet met een dure advocaat). De vraag is welke prikkels voor de maatschappij als geheel de beste zijn.

Ik werd onlangs benaderd door een journalist van het NRC Handelsblad, die de rechtsbijstandverzekeraars weer eens onder de loep wilde nemen. Dat was voor mij aanleiding voor de volgende observaties:

  • Anders dan wel wordt gesteld, denk ik dat rechtsbijstandverzekeraars zeker polismaxima mogen invoeren bij restitutiepolissen, maar ze mogen niet discrimineren; dus als ze in de polis bepalen dat er max. €20.000 wordt gedekt en je zou de klant de keuze laten om een zelfgekozen advocaat te nemen of een in-house jurist,  moeten ze een rekenmethode hebben om uurtarieven van zelfgekozen advocaten te vergelijken met hun in-house service. Een rechtsbijstandpolis is geen blanco cheque, hoe graag advocaten dat ook zouden willen.
  • De vergelijking met andere landen gaat in veel opzichten mank en biedt zeker geen pasklare oplossingen. Een oppervlakkige vergelijking met Duitsland is zeker heilloos omdat zo ongeveer alles anders is in Duitsland: een hoge penetratiegraad van dit soort verzekeringen, een wettelijk monopolie van advocaten op rechtskundig advies (ook buiten de rechtszaal!), regulering van advocatentarieven, het aantal advocaten is relatief veel hoger dan in Nederland en de rechtscultuur daar is minder op schikken en meer op de rechtsgang gericht. Heel veel verschillen die de markt voor rechtsbijstandverzekeringen vermoedelijk ook beïnvloeden. Dan kun je wel bepleiten dat we ook in ons land tariefregulering voor advocaten moeten invoeren,  maar dat lijkt me net zo beredeneerd als bepleiten dat we voortaan Duits moeten gaan praten. Misschien dat dat ook helpt.
  • Is de in-house dienstverlening bij naturapolissen slechter dan bij een zelfgekozen advocaat? Dat is inderdaad de premisse die de advocatenlobby graag naar voren schuift; elke advocaat kent uiteraard dat soort gevallen en die worden graag breed uitgemeten. Dat komt natuurlijk ook omdat advocaten vaak juist de boze klanten van die rechtsbijstandverzekeraar zien. De werkelijkheid is volgens mij genuanceerder.  En de advocatenlobby is hier gewoon sterk: dit gaat over marktaandeel. Dus de vlag ging uit bij de Orde toen het HvJ EU die uitspraken deed en DAS in het ongelijk stelde. Echter, de kwaliteit van juridische diensten is notoir moeilijk te onderzoeken. Of je een zaak wint of verliest, zegt niet per se iets over de kwaliteit van je jurist. Dus wat vaak wordt gedaan, is tevredenheid van klanten meten. Als ‘second best’ manier van meten van kwaliteit. En daar scoren Nederlandse rechtsbijstandverzekeraars wel redelijk  – niet briljant, maar ook niet heel beroerd. Zie bijv. WODC cahier 2016/14 “Lagere drempels voor rechtzoekenden”. Natuurlijk zijn er foute gevallen en natuurlijk vallen er soms mensen tussen wal en schip. Die gevallen worden door advocaten graag uitgemeten. Daar kun je vast ook foute advocaten tegenover zetten. Weinig zinvol dus als je niet gestructureerd naar het grote plaatje kijkt. Een van de aspecten van het grote plaatje is het verschil in uurtarief. Een dure advocaat zal ongetwijfeld in bepaalde gevallen betere kwaliteit kunnen leveren dan een in-house paralegal, maar je kunt geen Rolls Royce rijden voor de prijs van de Dacia.
  • Ikzelf heb mij enige jaren geleden uitgesproken voor een andere benadering ( Enige recente ontwikkelingen in de particuliere rechtsbijstandsverzekering, Tijdschrift voor consumentenrecht en handelspraktijken 2011/1, p. 8-15). Die benadering is niet geldend recht, maar ik denk wel beter recht: verplicht rechtsbijstandverzekeraars om tegen hetzelfde polismaximum twee verschillende polissen aan te bieden: de naturapolis en de restitutiepolis. Laat de premiestelling vrij aan de markt. Licht vervolgens de klant goed voor over de relatieve voor- en nadelen van de beide polissen. En kijk waar de klant voor kiest met zijn portemonnee. Dan zien we wat mensen echt belangrijk vinden.

 

 

 

De piramide van de Kazernestraat

In de wetenschap worden verwijzingen naar het werk van anderen wel gezien als teken van ‘impact’. In de rechtswetenschap wordt niet alleen verwezen naar het werk van andere auteurs, maar ook naar rechterlijke uitspraken. Van een rechterlijke uitspraak waar veel naar wordt verwezen in het juridisch debat, wordt wel gezegd dat deze ‘autoriteit’ heeft. Een uitspraak met (blijvende) impact dus. Dat verwijzen gebeurt in wetenschappelijke publicaties waarin rechtspraak wordt geanalyseerd, maar het gebeurt eigenlijk ook in het onderwijs. Want in het juridische onderwijs moeten studenten rechterlijke uitspraken bestuderen, analyseren en kunnen toepassen op nieuwe casus. Bij civielrechtelijke vakken in de bacheloropleiding worden bijvoorbeeld veel uitspraken (arresten) van de Hoge Raad voorgeschreven. Dat gaat om verplichte vakken als inleiding privaatrecht, verbintenissenrecht, goederenrecht. Bij die vakken is het voor studenten van belang om kennis te hebben van de belangrijkste arresten, bijvoorbeeld omdat ze baanbrekend zijn, invulling en zin geven aan wettelijke normen en de rechtsontwikkeling vormgeven. Maar zijn het op Nederlandse faculteiten ook allemaal dezelfde arresten die worden voorgeschreven? Nou nee, niet echt. Dat bleek mij althans toen ik onze rechtenfaculteiten vroeg om een overzicht van de voorgeschreven vermogensrechtelijke rechtspraak. Ik doe hier kort verslag van wat ik noemen wil ‘de piramide van de Kazernestraat’. Verderop zal duidelijk worden wat ik daar mee bedoel. Er worden aan acht Nederlandse rechtenfaculteiten in totaal 400 vermogensrechtelijke arresten voorgeschreven. Het gaat overwegend om arresten van de Hoge Raad. Een zeer klein aantal uitspraken van lagere rechters en HvJEU is ook meegenomen in de telling. Laten we eens wat feiten op een rij zetten: acht rechtenfaculteiten schrijven in totaal 400 vermogensrechtelijke arresten voor. De oudste uitspraak is van 1905 en de nieuwste van 2014. Er worden veel nieuwere uitspraken voorgeschreven (mean: 1997).

jaartallen tabel

verdeling in jaartallen van de 400 arresten.

Maar niet alleen de verdeling in jaartallen is scheef. Ook de spreiding qua aantallen ‘citaties’ in het voorgeschreven studiemateriaal is scheef. Van de 400 arresten wordt slechts 36% op meer dan één faculteit tegelijk voorgeschreven. Slechts 50 worden voorgeschreven op vier of meer faculteiten. En de top wordt snel smaller: er zijn slechts 15 arresten die de tand des tijds overleven en op zes of meer faculteiten worden voorgeschreven, slechts vier arresten die op zeven faculteiten en slechts twee arresten die op acht faculteiten voorgeschreven zijn: Kelderluik en Haviltex. De ‘citaties’ zijn dus piramidevormig. Vandaar dus ‘de piramide van de Kazernestraat’. De top van de piramide ziet er als volgt uit (de 30 hoogst genoteerde arresten):

aantal faculteiten dat het arrest voorschrijft naam arrest jaartal
8 HR Kelderluik 1965
8 HR Haviltex 1981
7 HR Jansen/Jansen 2000
7 HR CBB/JPO Projecten 2005
6 HR Baris / Riezenkamp 1957
6 HR Tandarts 1958
6 HR Bunde/Erkens; Misverstand 1976
6 HR Hofland/Hennis 1981
6 HR Dépex/Curatoren van Bergel e.a. 1991
6 HR Portacabin 1997
6 HR Geurtzen/Kampstaal 1999
6 HR Kinheim/Pelders 2000
6 HR Bramer/Hofman 2002
6 HR Oryx/Van Eesteren 2004
6 HR Pensioenfonds DSM/Fox 2004
5 HR Blaauboer/Berlips 1905
5 HR Booy/Wisman 1966
5 HR Pos/Van den Bosch 1967
5 HR Hoogovens/Matex 1979
5 HR Plas/Valburg 1982
5 HR Breda/Antonius 1990
5 HR Van Geest/Nederlof 1990
5 HR Mulder q.q./CLBN 1995
5 HR Mol c.s./Meijer Beheer 2000
5 HR Oerlemans/Driessen 2001
5 HR Taxibus 2002
5 HR Endlich/Bouwmachines 2004
5 HR Jetblast 2004
5 HR Nefalit-Karamus 2006
4 HR Saladin/HBU 1967

Als we ons die 400 arresten voorstellen als een piramide, waarbij de top bestaat uit ‘de meest geciteerde arresten’ – de door acht faculteiten voorgeschreven arresten – en de bodem uit de arresten die slechts door één faculteit worden voorgeschreven, dan kunnen we constateren dat slechts heel weinig arresten de top bereiken. Kennelijk produceert de Hoge Raad als ‘veelschrijver’ slechts enkele uitschieters die veel ‘verwijzingen’ opleveren; het gros wordt slechts door weinigen aangehaald en bereikt niet de top van de piramide. Oudere arresten die niet gesneuveld zijn op de overlevingstafel, maken grotere kans om op meer dan één faculteit te worden voorgeschreven dan jongere arresten (correlatie tussen leeftijd van het arrest en het aantal ‘citerende’ faculteiten; : R = – 0.194, n= 400, p<0.001). Ik zou dat een maat voor impact noemen: de blijvende waarde van een gerijpt arrest. piramide Wat vertelt ons dit nu? Ik noem een tweetal gedachten die bij mij opkomen. Allereerst: we associëren ‘autoriteit’ met anciënniteit: de oude arresten hebben blijvende impact, anders zouden ze niet (meer) voorgeschreven worden. Maar als meting uitwijst dat twee arresten van na 2010 er uit springen omdat zij nu al op vier faculteiten worden voorgeschreven (Lundiform en Intergamma), is dat dan niet ook een maat voor impact? arresten oud en nieuw In de tweede plaats:iedereen die iets weet van vermogensrecht zal begrijpen waarom Kelderluik en Haviltex zo belangrijk worden gevonden. De meting levert in dat opzicht dus een evidentie op. Maar misschien is de meting juist belangrijker om objectief inzichtelijk te maken dat arresten X, Y en Z niet door iedereen belangrijk worden gevonden. Sterker nog: elke faculteit heeft eigen ‘favorieten’. Er bestaat geen ‘landelijk overleg’ voor het voorschrijven van arresten en het bestaan van de top-tien van meest voorgeschreven arresten duidt dus op een kleine kern van gedeelde motieven voor het voorschrijven. Maar voor het merendeel van de gevallen hanteren we als docenten vanuit onze eigen ervaring en voorkeuren een eigen ‘beleid’ om arresten wel of niet voor te schrijven. En laten we wel wezen: één verwijzing is geen verwijzing…


 Verwijzingen

  • Nadere literatuur: W.H. van Boom, ‘Door meten tot weten’ – over rechtswetenschap als kruispunt, oratie Leiden 2015 (te verschijnen bij BJu)
  • Met dank aan de verschillende rechtenfaculteiten voor het verstrekken van de informatie en aan Janna Vermolen voor dataverwerking