Door meten tot weten – Over rechtswetenschap als kruispunt

Op 22 mei 2015 sprak ik mijn Leidse oratie uit: ‘Door meten tot weten’ – over rechtswetenschap als kruispunt. Ik vond het een bijzonder leuke dag, natuurlijk in de eerste plaats vanwege de aanwezigheid van en het weerzien met veel collega’s, vrienden en familie. Maar ook omdat ik in mijn oratie een aantal ideeën over de (privaat)rechtswetenschap mocht delen met het publiek. Inmiddels is de gedrukte versie van de oratie uitgebracht. Ik vat hier de hoofdlijnen van het betoog samen.

van boom oratie 2015

Van meting naar uitdaging

De titel ‘Door meten tot weten’ verwijst naar de lijfspreuk van natuurkundige Heike Kamerlingh Onnes. Zijn borstbeeld met lijfspreuk staat voor het Kamerlingh Onnes gebouw, waar inmiddels de Leidse rechtenfaculteit gevestigd. Hoe verhoudt die lijfspreuk ‘door meten tot weten’ zich tot het werk dat wordt verricht op rechtenfaculteiten? Die vraag is niet eenvoudig want het is geen evidentie dat een rechtenfaculteit zich afficheert als bolwerk van exactheid. Juristen houden zich immers vooral bezig met taal, tekst, systematisering, logische argumentatie, overtuiging en een betere wereld. Zij postuleren normen, debiteren tegeltjeswijsheden, argumenteren met verwijzing naar rechtssysteem, wet, rechtspraak, literatuur; maar zelden zie je ze meten of verwijzen naar systematische waarneming. Dus wat gebeurt er als we op rechtenfaculteiten gaan meten? In mijn oratie stel ik vast dat rechtenfaculteiten ‘kruispunten’ van verschillende wetenschapsopvattingen zijn. Dat gegeven heeft consequenties waar rechtswetenschappers antwoorden op moeten formuleren. Ik belicht een aantal van de uitdagingen die rechtswetenschappers – en dus ook privaatrechtswetenschappers – daarbij te wachten staan.

Rechtenfaculteiten als kruispunt van wetenschapsopvattingen

Rechtswetenschap is wetenschap omdat zij meer wil dan weetjes genereren: ze streeft plaatsing, duiding, categorisering, vergelijking, verklaring, voorspelling en richting na. Maar over de vraag wat zinvolle kennis is en hoe die nagestreefd moet worden, bestaan onder rechtswetenschappers – in mijn definitie dus al het wetenschappelijk personeel op onze rechtenfaculteiten – heel uiteenlopende ideeën. Soms zijn die ideeën rudimentair, intuïtief, impliciet. Maar soms ook uitgewerkt, uitgesproken en met de pretentie van een ‘school’. Kijken we op deze manier rond in onze rechtenfaculteiten, dan zien we al snel dat er op dat kruispunt niet alleen de bestudeerders van geldend recht staan maar ook een flink aantal theoretici, filosofen, sociologen, psychologen, criminologen, antropologen, politicologen, bedrijfswetenschappers, historici, bestuurskundigen, economen, praktizijns en wat al niet meer. Rechtenfaculteiten – en daarmee rechtswetenschap – zijn kruispunt van wetenschap

Bewijs

Het bewijs voor de juistheid van deze stelling vind ik in de literatuur, maar ook in empirisch onderzoek. De uitkomsten van de landelijke enquête ‘Rechtswetenschappelijk onderzoek’ van Van Gestel en mijzelf tonen aan dat sprake is van een kruispunt. Uit die enquête kunnen we afleiden dat de mate waarin een rechtswetenschapper affiniteit heeft met de sociale wetenschappen, praktijkgericht onderzoek en tot de humaniora, te meten is. Elke rechtswetenschapper kan zich meer of minder aangetrokken voelen tot elk van deze drie richtingen. De getallen wijzen uit dat ongeveer 68% van de respondenten zich aangetrokken voelt totkruispunt de humaniora, 66% tot de sociale wetenschappen en 75% tot praktijkgerichtheid. Dat is interessant: de meerderheid wil zich dus niet voor één karretje laten spannen. Individuele respondenten kunnen dus in verschillende richtingen kijken vanaf dat kruispunt, en dat doen ze dan ook.

Stellingname

Deze uitkomst leidt voor mij tot een normatieve stellingname. Een kruispunt van wetenschappen moet blijven werken aan de eigen identiteit. Juist omdat het een kruispunt is en er vele wegen van en naar het kruispunt voeren, staat de rechtswetenschap elke dag bloot aan invloeden van buiten en is die identiteit en de bearbeiding daarvan aan de orde van de dag. Rechtswetenschap is niet humaniora, niet sociale wetenschappen en ook niet louter praktijkgericht. Niet alleen het object van de rechtswetenschap is specifiek, maar ook de methoden en het doel waarmee deze gebruikt worden – hoe impliciet, rudimentair en onvolkomen soms ook – zijn eigen aan die wetenschap. Het eigene is echter nog steeds niet goed genoeg geëxpliciteerd en wij doen er verstandig aan daar meer werk van te maken.

Citaties meten

In mijn oratie diep ik vervolgens één thema verder uit, dat van de bronverwijzingen (naar het Engelse ‘citations’ soms ook wel ‘citaties’ genoemd, maar dan niet als in: letterlijk citeren). In veel andere wetenschappen is een gangbare manier om de kwaliteit van onderzoek te meten, het tellen van verwijzingen naar wetenschappelijke publicaties in latere publicaties. Dat meten gebeurt dan ook in allerlei varianten, met allerlei wegingsfactoren en in heel veel verschillende vormen, maar de basis van al die bibliometrie blijft: meten.

In de rechtswetenschap is dat niet gebruikelijk. Dat heeft voor- en nadelen. Wij juristen worden niet gegeseld of gegijzeld door citatiescores, impactfactoren en wat dies meer zij. Wij denken dat we kwaliteit herkennen als we deze zien. Toch is er druk van buitenaf om ook aan tellen en turven van citaties te gaan doen. Ik bepleit dat het zaak is om als rechtswetenschap eerst gedeelde normen en meetinstrumenten te ontwikkelen die recht doet aan het kruispuntkarakter van de rechtswetenschap. Want het meten van aantallen verwijzingen is zo gek nog niet; het kan een goed onderdeel zijn van onze kwaliteitshuishouding, maar het is ook niet het alfa en omega.

Ideaal en werkelijkheid

In een ideale wereld hanteren volledig ingelichte rechtswetenschappers duidelijke en relevante verwijzingsregels; daarin zijn verwijzingen het bewijs dat je werk anderen aan het denken zet, dat het navolging vindt of tot tegenspraak leidt. Men moet die verwijzingen begrijpen als intersubjectief kwaliteitskeurmerk. Dat ideaalbeeld is ook de grondslag van het meten van verwijzingen in andere wetenschappen. Maar in werkelijkheid, zo blijkt keer op keer uit onderzoek in die andere disciplines, zijn de redenen waarom wel of niet verwezen wordt naar een publicatie, veel complexer of minder eenduidig terug te voeren op de inhoudelijke kwaliteiten van het stuk waarnaar verwezen wordt.

Werk maken van gedeelde opvattingen

In de rechtswetenschap is het niet anders, vermoed ik. Dus als we nu opeens citaties gaan tellen, weten we eigenlijk niet goed wat we meten. Rechtswetenschappers zijn het in abstracto misschien eens over uitgangspunten zoals: toon dat je weet welke bronnen belangrijk zijn door de meest gezaghebbende bronnen te citeren, los je schuld in aan de auctor intellectualis door de originele bron te citeren, toon dat je het veld beheerst coverdoor de meest recente bronnen te citeren, laat geen bronnen weg wanneer ze je onwelgevallig zijn, en zo verder. Maar die uitgangspunten leiden naar mijn indruk niet tot een scherpe en gedeelde citatiecultuur. En omdat we kruispuntwetenschap zijn, zijn er invloeden van andere citatieculturen in onze faculteiten te bespeuren. Zo maakt het al een wereld van verschil of men met voetnoten werkt of met verwijzingen in de hoofdtekst. Beide vormen komen voor op het kruispunt. Om het onaardig te zeggen: als het gaat om verwijzen, doen we maar wat, expliciteren we niets en vertellen we onze studenten ook maar half wat ze moeten doen. Ik denk dan ook – maar ik zou het graag uitgezocht zien voor de rechtswetenschap – dat verwijzingen slechts voor een deel een goede weerspiegeling zijn van het onderzoeksproces, en voor een deel vooral de later (lukraak) aangebrachte steunstempels. In mijn oratie illustreer ik de juistheid van dit standpunt aan de hand van een analyse van de citaties van mijn eigen werk door anderen. In het bijzonder analyseer ik verwijzingen in de literatuur naar mijn Tilburgse oratie uit 2003. Die analyse brengt mij tot de aanbeveling om meer werk te maken van gedeelde opvattingen over verwijzingen en het verkennen van de voordelen van dat wat technisch mogelijk is. Het ontwikkelen en testen van een Leidraad Rechtswetenschappelijke bronnenverwerking en verwijzingsvormen, voor onderzoekers maar zeker ook voor studenten, hoort daar ook bij.

wordle

Leave a Comment!

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s